zoals we die kennen uit Het blauwe meisje en gedeeltelijk ook uit de genealogische roman Ontregeling en misverstand (1983) in feite niets veranderd - integendeel, want sommige toestanden en gebeurtenissen duiken letterlijk weer op - maar alles wordt nu veel meer uitgediept. Het ikpersonage is opnieuw de dochter, die haar ontwikkeling van kind tot vrouw beschrijft en dan vooral de opvoeding die ze thuis en op school heeft ‘genoten’. In dit opzicht zou je dus van een Bildungsroman kunnen spreken. Haar vader, Richard, is dezelfde stuurse en harteloze man, terwijl haar moeder nog altijd een diepgelovige, wat meelijwekkende, maar goedhartige vrouw is. En broerlief bevaart ook nu de wereldzeeën.
Het eerste hoofdstuk, met de ironische titel ‘De schone ziel van 't kind’, behandelt de kinder- en jeugdjaren thuis en stelt de vaderfiguur centraal. Bovendien beschrijft het de sociaal-culturele sfeer waarin het ik-personage opgroeide. De dochter krijgt de zin voor het onderwijs als het ware met de paplepel ingegeven en het is zeker niet toevallig dat het eerste geschenk dat zij van haar vader krijgt een afgedankte schoolbank is. Met veel enthousiasme en machtsvertoon speelt ze schooljuffrouw, met haar poppen als leerlingen, maar om de aandacht van de vader te trekken is méér nodig, namelijk een opzettelijk uitgelokte woedeaanval die haar een klap oplevert (in Het blauwe meisje krijgt ze een schooltas naar haar hoofd gesmeten, p. 46). Richard steekt het niet onder stoelen of banken dat hij liever géén dochter had gehad (het tweede kind kwam er min of meer noodgedwongen, in 1942, om medische redenen) en zijn devies, zowel in de roman als in het verhaal ‘De schooltas’ luidt: ‘Beter één aan de universiteit dan tien achter de kruiwagen’, daarmee doelend op de grote ambities die hij voor zijn zoon koesterde.
De vader zelf is ‘het produkt van de negentiende-eeuwse moraal, van de katholieke kerk en bovenal van zijn eigen machtswellust’ (p. 12), terwijl de moeder meer het melancholische type is, iets wat ze ongewild overdraagt op haar dochter. In de kweekschool had Richard, als student, immers een ware hersenspoeling ondergaan die hem moest voorbereiden op een leven van aanzien en gezag. Want toen, in de jaren tussen beide wereldoorlogen, stond het onderwijzersambt nog min of meer op één lijn met het imago dat de pastoor, de dokter en de notaris uitstraalden. Ook het flamingantistische ideeëngoed werd door de school stelselmatig overgedragen op haar leerlingen, die later een zelfbewuste Vlaamse elite moesten vormen. En vandaar dat er blijkbaar niet veel voor nodig was om Richard later te doen dwepen met de discipline van het Duitse broedervolk én met figuren als Mussolini (die zorgde er tenminste voor dat de treinen op tijd waren in Italië!), Franco en, in het geheim, Hitler. Vlaanderen was zijn ware vaderland, maar omdat hij de liefde daarvoor wat al te demonstratief had getoond werd Richard na de oorlog voor vijf jaar uit zijn ambt ontzet, tot hij in 1950 in ere werd hersteld. Deze moeilijke naoorlogse periode wordt beschreven in ‘Zaailand’. De vader is, noodgedwongen, overgeschakeld op de bakkerij die een oudere broer hem heeft nagelaten, terwijl moeder en dochter grotendeels zijn aangewezen op de ‘goedheid’ van iemand als tante Palmyre, wier man schoolhoofd is. Palmyre profiteert echter van de situatie en ondermijnt hiermee het zelfrespect van het gezin van haar broer.
In ‘Vrij onderwijs, proprement dit’ wordt het verhaal gedaan van de leerjaren in het dorpsschooltje en daarna in de middelbare afdeling; van het internaatsleven, waarin de ik-figuur als het ware wegvlucht voor haar vader; van de kalverliefdes en de erotische puberfantasieën en van haar ‘ontmaagding’ (een verhaal apart!). En het is in dit hoofdstuk dat de opvoeding in het katholieke onderwijs ongenadig op de korrel wordt