[1990/5]
Armand van Assche, 1940-1990
Dietsche Warande & Belfort neemt afscheid van Armand van Assche. Totaal onverwacht overleed hij, thuis in Waasmunster, op de avond van 27 augustus. Hij was geen luidruchtige maar één van de trouwste en meest efficiënte redacteurs van dit blad. In 1983 trad hij toe tot de redactie, waarin hij mede verantwoordelijk werd voor de beoordeling en de selectie van de ingezonden poëzie. Duizenden gedichten heeft hij op die manier gewetensvol en met een trefzeker oordeel gewikt en gewogen. Het jaarverslag '89 vermeldt dat hij alleen al in dat jaar 571 gedichten mee beoordeelde. Daarnaast verzorgde hij van 1983 tot 1985 de tijdschriftenrevue. Op de redactievergaderingen droeg hij ideeën aan om DWB actueel, boeiend en op niveau te houden. Zijn grote belezenheid, ook wat de buitenlandse poëzie en de literatuurwetenschap betreft, waren daarbij een stimulerende achtergrond.
De relatie van Armand van Assche met de literatuur was veelzijdig. In de eerste plaats was hij een dichter. Hij debuteerde vrij laat, in 1973, met De chemie van de dauw, een bundel die bekroond werd met de poëzieprijs van de stad Tielt. Daarna verschenen nog Even boven het evenwicht (1978) en Cel (1981). Uit de gedichten waaraan hij werkte en die voor een volgende bundel bestemd waren, volgt hierna een kleine keuze. Ook als dichter voor de jeugd publiceerde Armand een opmerkelijke bundel, De zee is een orkest (1978). De poëzie van Armand van Assche treft vooral door een intens en lucied besef van de menselijke conditie, zowel van de mens tegenover het mysterie van het bestaan als van de mens in zijn heel concrete maatschappelijke situatie. ‘Wie oprecht de taal wil hanteren, kan niet buiten het geloof dat woorden waarden uitspreken. Uit deze overtuiging kan de dichter de kracht putten om zijn verouderde eenmansbedrijvigheid voort te zetten’, schreef hij daarover.
Behalve dichter was hij ook criticus, literatuurwetenschapper, literatuurdidacticus en organisator. Hij studeerde aan de K.U.Leuven Germaanse Filologie en Toegepaste Psychologie. In 1979 promoveerde hij tot doctor in de Germaanse filologie op een proefschrift waarin hij beide disciplines met elkaar verbond: Empirisch-psychologische benadering van de relatie lezer-poëzie. Zijn verdere wetenschappelijke arbeid was in hoofdzaak op die empirische studie van leesgedrag gericht. Wat hem dreef was de heel concrete vraag waarom lezers, en vooral jonge lezers, lezen. Wat er gebeurt in die intieme ontmoeting tussen de lezende mens en de poëtische tekst. Het was tekenend voor zijn hele persoonlijkheid dat hij die humane bekommernis verbond met een drang naar wetenschappelijke objectiviteit en precisie. Schijn, vooroordelen en dweperij waren hem te enen male vreemd.
Vanaf 1984 was Armand van Assche verbonden aan het Centrum voor Aggregatie van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de K.U.Leuven. Nadat hij zelf jarenlang een bezielend leraar was geweest, werd hij er mede belast met de opleiding van leraren voor het moedertaalonderwijs. Ook op dat domein heeft hij zich met overgave en vakkennis ingezet, zowel in de opleiding zelf als in de organisatie van lessenreeksen voor permanente vorming, over literatuurge-