jaar eerder vader geworden, deed stomvervelend werk bij de Antwerpse stedelijke administratie, las veel, vernieuwde mijn abonnement op FC Antwerp niet meer, en zat in de knoei met een aantal problemen waarmee ik, stel ik vast, nog altijd in de knoei zit. Ik had toen nog geen baard, wel een snor, en woog minstens 5 kg zwaarder dan nu.
Mathias 't Kofschip is een boek van de jaren 60, en voor mij sluit het beslist ook een literaire periode af. Schrijven deed ik van toen ik heel klein was, maar mijn eerste verhaal verscheen pas in 1952, in Het Cahier. Mijn eerste roman werd in februari 1958 aanvaard door uitgeverij A.A.P. Stols/J.P. Barth, Den Haag, maar pas in 1963 gepubliceerd. Na drie romans en enkele verhalen, waarvan ik naderhand ontdekte dat ze een zelfde thema hadden (ze gaan inderdaad allemaal over de pogingen die iemand doet om aan de druk van een andere persoonlijkheid, of een milieu, te ontkomen en een eigen profiel te ontwikkelen) zat ik met een kater. Ik realiseerde me dat niet de strijd tegen een dominerend individu belangrijk was, maar dat men zich los moest werken uit sociale, politieke, historische, economische structuren om in contact te kunnen komen met waarheid en werkelijkheid, en ik vreesde dat niet aan te kunnen. En dat is dus het verhaal van Mathias, die in het begin van het boek nog in zijn muf kamertje zit, waar hij altijd bezig is met een spiegel en zichzelf en zijn herinneringen, maar besluit gehoor te geven aan een geheimzinnige oproep om zich mee in te zetten voor een revolutionaire zaak. Mathias wordt een speelbal, hij begrijpt niets van de wereld waarin hij terechtkomt, hij ervaart zijn zwakheid en machteloosheid, en wordt ten slotte na een hele reeks vrij surrealistische ervaringen bij een bomontploffing gedood door de scherven van de spiegel waarin hij zich uiteindelijk toch weer stond te bekijken.
Ik weet nog heel goed dat ik lang en zeer geconcentreerd aan de tekst heb gewerkt, dat ik er zeven versies heb van gemaakt. (Zo schrijf ik overigens steeds: eerst een snelle, vrijwel onleesbare versie, het ruwe materiaal, die ik dan steeds weer ga herwerken, bijslijpen, aanvullen, schrappen, herstructureren, enz... Maar zeven versies is mijn record. Van de roman die ik vorige week heb voltooid, Een duidelijk maar doodlopend spoor, bestaan er zes - alhoewel niet echt, want vanaf de derde versie heb ik niet uitgeprint). In elk geval schreef ik me met Mathias 't Kofschip op een dood spoor (dat zeg ik niet omdat mijn nieuwe boek zo heet, dat heb ik altijd al beweerd, het valt me nu pas op), reden waarom pas in 1973 een nieuwe roman verschijnt (het misdaadverhaal en de verhalenbundel die een jaar na Mathias... verschenen waren eerder geschreven). Precies ook om uit die impasse te komen maakte ik ondertussen de beide interviewboeken over het engagement in de literatuur.
Er werd toen gezegd, sommigen beweren het nu nog, dat Mathias 't Kofschip mijn beste roman was, of is. Ik vermoed daarom dat het vooral op basis van dit boek (ik noemde het geen roman, maar ‘een relaas’) was dat Albert Westerlinck me toen schreef en vroeg om, als vrijzinnig auteur, toe te treden tot de redactie van Dietsche Warande en belfort. Het boek kreeg naast de Yang-prijs ook de provinciale premie voor proza en vele verrassend lovende kritieken, o.m. van Hugo Bousset, Leo Geerts, Bernard Kemp, D. Robberechts, René Gysen, Willem M. Roggeman, Paul de Wispelaere, Piet van Aken, en de toentertijd zeer actieve Nederlandse criticus Tom Schalken schreef zelfs: ‘Zonder enige reserve beschouw ik Mathias 't Kofschip als een van de belangrijkste romans uit de naoorlogse Zuid-Nederlandse literatuur.’ Niet de mening van iedereen overigens, want volgens Idil ‘blijft het bij een smakeloos mengsel van allerlei moderne stijlen. De schrijver heeft niets eigens te zeggen en zegt dat op oneigen wijze, in onverzorgd Nederlands’.