gnosticisme en de alchemie, terwijl de ruggegraat van zijn oeuvre gevormd wordt door het werk van de Zwitserse denker C.G. Jung met zijn opvattingen over het individuatieproces, transformatie en hergeboorte. Dit geheel van verwijzingen vormt echter slechts de basis voor een reeks romans, die gezamenlijk kunnen herleid worden tot de odyssee van de pelgrim-op-reis, de omzwervingen van de moderne mens, op zoek naar een levende mythe en een eigen identiteit.
In de meeste gevallen hebben de romans raakpunten met een verscheidenheid aan mythes en verwijzingswerelden, die op zo'n manier verstrengeld worden met elkaar dat een bekend gewaand gegeven een vreemde, bizarre en groteske aanschijn krijgt. Dit geldt ook voor de ‘primaire’ werkelijkheid in zijn romans, namelijk de werkelijkheid zonder mythologische of religieuze substraten. In de wereld van Leroux wordt een gewone stier bij voorbeeld omgetoverd tot een tweekleurig monster dat geluidloos boven de drempel van het menselijke gehoor loeit, het gedreun van een dieselmotor herschapen tot de harteklop van een hele kleine samenleving, die er voor zijn gemechaniseerde orde van afhankelijk is, terwijl een hedendaags ‘shopping centre’ uitgroeit tot een microcosmos van het moderne leven.
De verhouding tussen het bekende en het vreemde, de werkelijkheid en de fantasie, het specifiek Zuidafrikaanse en het internationale, veroorzaakt dikwijls een spanningsrelatie en geeft vaak aanleiding tot komische, satirische en ironische situaties. Dat leidt op sommige plaatsen tot groteske, macabere en absurde scènes in zijn werk en is verantwoordelijk voor de pervertering en travestie van de dikwijls diepzinnige wijsgerige gedachten.
Met deze manier van werken is Leroux' proza ver verwijderd van het algemene patroon dat de Afrikaanse verhaalkunst van voor zijn tijd kenmerkt. Dit geldt ook voor zijn bijzondere typeringen. Zijn figuren zijn dikwijls allegorisch van aard of hebben zulke namen dat er mythologische personages door verbonden worden met gewone, hedendaagse, burgerlijke mensen. Meestal zijn de centrale karakters buitenstaanders met een onvermogen tot communiceren en daarom ook tot het uitspreken van hun eigen persoonlijke noden, terwijl de bijfiguren die de protagonist vergezellen als verklarende gidsen optreden.
Bijzonder opvallend is het gebruik van symbolen, situaties, karakters en achtergronden die in verschillende werken terugkeren, maar telkens met subtiele veranderingen of accentverschuivingen. Elke roman wordt voorafgegaan door een opdracht, een motto - meestal enkele woorden van een bepaald personage, die rechtstreeks uit de roman komen en zo een zeker gewicht krijgen - en een ‘verontskuldiging’ waarin de setting en de karakters als ‘denkbeeldig’ aangeduid worden, maar zo ook tot denkbeelden of archetypische verschijnselen gereduceerd worden.