Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 135
(1990)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Herbert van Uffelen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
elke publikatie, zij het nu eerste oplage of een andere, geteld wordt - nog altijd aangevoerd wordt door Felix Timmermans, gevolgd door Jan Willem van de Wetering, tempert toch enigszins het enthousiasme waarmee deze bijdrage van start ging.Ga naar voetnoot2 Sinds het begin van de jaren tachtig kan er gelukkig een verandering vastgesteld worden. Jan Willem van de Wetering staat wel nog met 78 publikaties bovenaan de lijst, gevolgd door Anne Frank, Martine Carton en Felix Timmermans, maar dan komen - na Anja Meulenbelt met 12 werken, Herman van Veen met 10 en Esteban López met 6 - Harry Mulisch met 5 titels en Jan Wolkers, Simon Carmiggelt en Louis Paul Boon met 4 boeken. Hun werk en dat van de vele auteurs die maar één of twee vertalingen op hun naam hebben, schijnt in Duitsland langzaam de ontspanningslectuur, die tot in de laatste jaren het beeld van de Nederlandse literatuur in Duitsland bepaalde, te verdringen. Niet alleen neemt nu, voor het eerst sinds de jaren vijftig het aantal vertalingen van de Nederlandse bellettrie weer toe, bovendien is de diversiteit duidelijk gestegen.Ga naar voetnoot3 Op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
enkele uitzonderingen na zijn er geen echte uitschieters meer. Er zijn nu veeleer een hele reeks van belangrijke Nederlandstalige auteurs, soms zelfs met meerdere werken, op de Duitse markt vertegenwoordigd. Steeds meer Duitse uitgevers hebben blijkbaar belangstelling voor de Nederlandse literatuur. Misschien wel omdat ze, zoals de grote uitgever Suhrkamp, van mening zijn dat de Nederlandse literatuur een literatuur is die de moeite waard is.Ga naar voetnoot4 Maar natuurlijk is dat niet het enige motief. Commerciële belangen spelen nog altijd de hoofdrol. Een boek moet in eerste instantie verkopen. Daarom gaat Hanser door met Mulisch die wél verkoopt - (welingelichte bronnen spreken van meer dan 10.000 exemplaren van de vertaling van De aanslag) - en is Suhrkamp waarschijnlijk gestopt met Biesheuvel. De uitgever zegt wel dat dit was omdat er van deze auteur geen roman te verwachten was (alhoewel hij dit ook eerder had kunnen weten), maar even belangrijk was zeker het feit dat de verhalen van Biesheuvel - ondanks goede kritieken - helemaal niet verkochten.Ga naar voetnoot5 Om nog een ander voorbeeld te geven: de commercie zit ook achter de tweeslachtige titel van de vertaling van Het verdriet van België die bij Klett-Cotta als Der Kummer von Flandern verscheen. Met deze titel gooide de uitgever voor alle zekerheid toch maar een lijntje uit naar het publiek van de in Duitsland bekende Streuvels en Timmermans die tot voor enkele jaren het beeld van de Nederlandse literatuur uit Vlaanderen in Duitsland bepaalden. Hoe dan ook, de tijd dat Duitse uitgevers hun neus optrokken voor de Nederlandse literatuur lijkt voorbij.Ga naar voetnoot6 Maar dat betekent niet dat de Duitse lezers er al voor gewonnen zijn! Niet voor niets ging de publikatie van Mulisch' Das Attentat en Claus' Der Kummer von Flandern met een enorme publiciteitscampagne gepaard. Beide auteurs gingen op tournee door Duitsland. Klett-Cotta publiceerde een uitvoerige brochure over de Vlaamse auteur en zijn werk waarin Hugo Claus een van de ‘belangrijkste vertegenwoordigers van de naoorlogse Nederlandse literatuur’Ga naar voetnoot7 genoemd werd. Hanser, de uitgever van Mulisch, verspreidde samen met de uitgever van Claus een korte inleiding in de geschiedenis van de Nederlandse literatuur na de Tweede Wereldoorlog geschreven door Dr. Carel ter Haar, momenteel de grote motor achter de Nederlandse literatuur in Duitse vertaling.Ga naar voetnoot8 De noodzaak van deze brochures, het feit dat ze zelfs uitdrukkelijk als ‘eerste oriëntering’Ga naar voetnoot9 bedoeld zijn, maakt wel het een en ander duidelijk: de Nederlandse literatuur is in Duitsland geen begrip. Wat dit betreft is er blijkbaar, ondanks alle successen, weinig veranderd sinds de vroege 19de eeuw, toen men in | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Duitsland eveneens weinig wist over de Nederlandse literatuur. Maar men stond er indertijd veel sceptischer tegenover! Voor de bekende Duitse criticus R.E. Prutz was de Nederlandse literatuur zelfs zo goed als dood. In 1847 betreurt hij dat de Nederlanders, die toch van Duitse afstamming zijn en van Duitse geest doordrongen, het eenmaal bereikte culturele niveau te vroeg gefixeerd hebben. ‘Het bloed, naar het hart terugkerend, liet de uiterste ledematen verstijven’,Ga naar voetnoot10 stelt hij vast en voegt eraan toe: de Nederlanders ‘zijn te zeer doordrongen van Duitse elementen om een eigen ontwikkeling te hebben; en toch weer niet Duits genoeg om onze hele ontwikkeling met vergelijkbare levendigheid te voltrekken.’Ga naar voetnoot11 De Nederlandse literatuur was in Duitsland in de 19de eeuw niet meer dan een ‘hulpbron’.Ga naar voetnoot12 Ze werd gebruikt om aan de stijgende leesbehoefte van het publiek van de leen- en leesbibliotheken te helpen voldoen. Vaak werd ze zelfs niet eens vertaald, maar naverteld, verscheen ze dus in een bewerking. Niet dat dat in de 19de eeuw zo ongewoon was, maar dit lot viel toch heel wat auteurs ten deel, zoals Hendrik Conscience, Jan ten Brink, Hendrik Jan Schimmel en Jacob van Lennep. Zelfs de enige Duitse vertaling van Busken Huet was ‘nacherzählt’ en de eerste vertaling van Max Havelaar was ook niet veel meer dan een bewerking. Met bijzondere aandacht volgde men in de 19de eeuw echter de ontwikkeling van de Nederlandse literatuur uit Vlaanderen, dat door de Belgische revolutie en de daarmee gepaard gaande bedreiging van de ‘Germaanse bufferstaat tegen Frankrijk’ in het middelpunt van de belangstelling was geraakt. Het is geen toeval dat Conscience in Duitsland bekend werd via een opstel van Ferdinand Snellaert dat eigenlijk over de Vlaamse beweging ging en dat Conscience ook in deze context presenteerde. Zelfs Prutz had al zijn hoop in Vlaanderen gesteld. In 1847 schrijft hij enthousiast: in Vlaanderen ‘vinden wij alles wat we bij de literatuur, bij de cultuur en de politieke praktijk van de Nederlanders vermissen’.Ga naar voetnoot13 De eerste uitvoerige studies over de Nederlandse literatuur in Duitsland beperken zich dan ook tot Vlaanderen: in 1845 verschijnen de Reise-Erinnerungen aus BelgienGa naar voetnoot14 von Luise von Ploennies en in 1861 de anthologie met biografische gegevens van Ida von Düringsfeld: Von der Schelde bis zur Maas.Ga naar voetnoot15 Pas op het einde van de jaren zeventig van de vorige eeuw probeert Lina Schneider, gebruik makend van het materiaal van een andere kenner van de Nederlandse literatuur Ferdinand von Hellwald, Duitsland ervan te overtuigen, dat de Nederlandse literatuur ook een bijdrage tot de wereldliteratuur geleverd heeft en nog steeds levert. Nadat zij eerst onder het pseudoniem Wilhelm Berg, waaronder zij ook verschillende vertalingen uit het Nederlands publiceerde, de Geschiedenis van de Nederlandsche letterkunde van Willem Jonckbloet voor Duitsland toegankelijk gemaakt heeft, publiceert ze in 1887 haar Geschichte der niederländischen Litteratur.Ga naar voetnoot16 In 1902 stelt Otto Hauser, een van de belangrijkste promotoren van de Nederlandstalige literatuur in Duitsland in die tijd, niet zonder enige trots vast: ‘de Hollandse literatuur heeft in de laatste 25 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
jaar een onverwachte sprong vooruit gemaakt, zij die een van de laatste was, is een van de eerste geworden’.Ga naar voetnoot17 Toch is er ook op dat moment in Duitsland van een echte waardering voor de Nederlandse literatuur maar weinig te merken. Zo weet bijna niemand de literaire betekenis van het werk van een belangrijk auteur als Multatuli te waarderen. Multatuli werd in Duitsland niet zozeer door de literaire waarde van zijn werk, maar veeleer als genie, als ‘pionier van de cultuurmensheid’Ga naar voetnoot18 met een ‘universele ontvankelijkheid’Ga naar voetnoot19 bekend. Het beste bewijs voor het feit dat men in Duitsland ervan overtuigd was, en ook na Schneider en Hauser ervan overtuigd bleef, dat de Nederlandse literatuur geen wezenlijke bijdrage geleverd heeft tot de wereldliteratuur, is de geringe belangstelling die men in Duitsland voor het Nederlandse naturalisme ontwikkelde. Van Marcellus Emants werden wel enkele werken vertaald, maar die bleven verregaand onbesproken en Van Deyssels sensitivistische antwoord op het naturalisme werd met een lachertje als een ‘hoogdravende slagzin’Ga naar voetnoot20 afgedaan. Pas door de massale doorbraak van de Nederlandse literatuur in de jaren twintig veranderen langzaam de Duitse opvattingen over de Nederlandse literatuur. Zoals gezegd, naast de belangstelling voor Louis Couperus - die echter bijna uitsluitend zijn historisch werk betreft -, Arthur van Schendel en Frederik van Eeden, trekt vooral het ‘Hollands realisme’ van Jo van Ammers-Küller, Ina Boudier-Bakker en Amanda van Hoogstraten Schoch de aandacht. Tijdens W.O. I herontdekt men bovendien de Nederlandse literatuur uit Vlaanderen: Guido Gezelle, Herman Teirlinck, Karel van de Woestijne, Cyriel Buysse, Stijn Streuvels en natuurlijk Felix Timmermans die de ontdekking van de jaren twintig blijkt te zijn. Plotseling is de Nederlandse literatuur in Duitsland op een onverwacht brede basis vertegenwoordigd. Ook in de literaire tijdschriften wordt er steeds meer aandacht aan besteed. Maar dan leggen de Nationaalsocialisten er beslag op. In het kader van de door hen gepropageerde ‘Noorse renaissance’ versmallen ze het Duitse beeld van de (Nederlandse) literatuur tot dat van de heimatliteratuur. Alhoewel men in Duitsland aardig op weg was om de hele Nederlandse literatuur te ontdekken, bepalen vanaf het midden van de jaren dertig Felix Timmermans, Stijn Streuvels, Gerard Walschap en Anton Coolen het beeld van de Nederlandse literatuur in Duitsland. Tenminste als men het aantal vertalingen per auteur telt. Als men daarentegen naar de titels kijkt die het meest verkopen krijgt men een ander beeld. Dan blijken naast Consciences Leeuw van Vlaanderen, die in die periode nog altijd veel gelezen wordt, veeleer de werken van Felix Timmermans, Jo van Ammers-Küller, Ernest Claes en Madelon Lulofs de markt te beheersen. Het feit dat in de periode 1930-1945, wat de Nederlandse literatuur betreft, niet het werk van Streuvels maar het werk van Timmermans de Duitse markt bepaalde, is trouwens bijzonder interessant, want het succes van Timmermans bezorgde de Nationaalsocialisten - alhoewel ze er gretig voor hun propaganda gebruik van maakten - toch enige kopzorgen. Ze hadden namelijk niet alleen problemen met het feit dat Timmermans te snel in een ‘biedermeierachtige fantasiewe- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
reld’Ga naar voetnoot21 scheen te vervallen en dat hij een ‘esthetisch individualisme’Ga naar voetnoot22 leek te cultiveren, maar vooral met het feit dat hij blijkbaar door het ‘internationaal Katholicisme’Ga naar voetnoot23 ingepalmd was. Zelfs in Boerenpsalm, een boek dat nog niet zo lang geleden in dit tijdschrift als een ‘bijzonder zeitgemäß’Ga naar voetnoot24 boek voorgesteld werd, werd de strenge religiositeit gekritiseerd. Daartegenover staat - en dit vindt inderdaad voor een groot stuk zijn oorzaak in de liefde van Timmermans voor Duitsland (en zijn afhankelijkheid ervan) - dat men geen concrete problemen had met deze auteur, zoals met Gerard Walschap en Anton Coolen, die niet alleen, zoals uit een eerste onderzoek is gebleken, net als Timmermans hun publiek vonden bij de Katholieke Duitse lezers, maar die bovendien ook weigerden met het regime mee te werken. Dit is dan ook, naast het feit dat de Nationaalsocialisten niet zonder meer het paradepaardje van de door hen gepropageerde Nederlandse literatuur in Duitsland konden negeren, de voornaamste reden waarom Timmermans in Duitsland nooit verboden werd. De renommee van de Nederlandse literatuur heeft ontegensprekelijk onder het Nationaalsocialisme geleden, maar tegelijkertijd heeft het werk van Timmermans, Claes, Walschap, Coolen en ten dele zelfs ook dat van Streuvels, natuurlijk ook dank zij maar eigenlijk ook ondanks het Nationaalsocialisme, in het bijzonder bij Katholieke Duitse lezers grote bekendheid verworven. Op dit stampubliek oriënteerde zich na W.O. II dan ook de Duitse vertaler Georg Hermanowski, die met een zogenaamd twintigjarenplan de (Katholieke) Nederlandse literatuur uit Vlaanderen in Duitsland op brede basis bekend wilde maken. Door zijn keuze voor de Vlaamse literatuur, die volgens Hermanowski gekenmerkt is door verbondenheid met de heimat, romantiek en religiositeit en die hij de voorkeur meent te moeten geven boven de literatuur uit Nederland, beperkt Hermanowski opnieuw het Duitse perspectief op de Nederlandse literatuur. Daar komt nog bovenop dat de zeer succesvolle Hermanowski - hij vertaalde meer dan 110 Nederlandse romans en poëziebundels, en schreef ook enkele literatuurhistorische overzichten in boekvorm - weinig waardering had voor de recente ontwikkelingen binnen de literatuur uit Vlaanderen. Als hij in het midden van de jaren zestig dan toch Ivo Michiels en Paul de Wispelaere vertaalt, passen deze auteurs niet meer in het Duitse beeld van de Nederlandse literatuur. Duitsland had het contact met de recente literaire ontwikkelingen in Nederland en Vlaanderen verloren. Op het einde van de jaren zestig probeert opnieuw een vertaler, Jürgen Hillner, het tij te keren. Hij kiest resoluut voor de Nederlandse literatuur als geheel en voor de jongere generatie. Met Gerard Reve, Andreas Burnier, Jacques Hamelink, Willem Frederik Hermans, Jan Wolkers, Hugo Raes, Esteban López, Jef Geeraerts, Louis Paul Boon, ja zelfs Mark Insingel, probeert hij een nieuw publiek voor de moderne Nederlandse literatuur te winnen. In de praktijk kan dit blijkbaar alleen door haar veel ruchtbaarheid te verlenen. Hillner kiest bij voorkeur ophefmakende werken. Vandaar dat zijn ‘opinion making’Ga naar voetnoot25 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
programma al gauw geïdentificeerd wordt met ‘de erotische literatuur uit Nederland en Vlaanderen’, waardoor het beeld van de Nederlandse literatuur in Duitsland nog eens beknot wordt. Erger nog, nadat de belangstelling voor onttaboeiserende boeken in Duitsland weggeëbt is, verdwijnt voor meerdere jaren samen met het publiek ook de belangstelling en de waardering voor de Nederlandse literatuur. Pas nu in de laatste jaren blijkt daar dus weer verandering in te komen. Tenminste, zoals gezegd, bij de uitgevers. En bij de kritiek, die de nieuwe vertalingen bijna allemaal positief ontvangt en regelmatig haar verwondering tot uitdrukking brengt dat er zo weinig uit het Nederlands vertaald wordt. Alleen de weg naar het brede publiek schijnt het werk van Mulisch, Nooteboom, Brouwers, Biesheuvel en Claus, maar moeizaam te vinden. De belangstelling van de uitgevers blijkt niet aan een bestaande verwachting te beantwoorden. Het publiek moet weer net als in de 19de eeuw overtuigd worden van het belang en de kwaliteit van de Nederlandse literatuur. Daar moeten nu dan ook de voorwaarden voor geschapen worden. Een groot deel van de verantwoordelijkheid hiervoor ligt natuurlijk bij de respectievelijke Duitse uitgevers. Maar een even grote verantwoordelijkheid dragen ook organisaties als de Stichting ter bevordering van de Nederlandse literatuur in vertaling, de Nederlandse Taalunie en de respectievelijke ministeries van cultuur. Zij moeten ervoor zorgen dat de Nederlandse literatuur in Duitsland reële kansen krijgt. In de eerste plaats door ervoor te zorgen dat de steeds weer beklaagde kwaliteit van de vertaling verbetert. Even belangrijk lijkt echter ook dat ze door het steunen van lezingen, symposia en publikaties proberen de Nederlandse literatuur in haar geheel weer dichter bij het Duitse volk te brengen. De Nederlandse literatuur in Duitsland moet opnieuw uit de Unbekannte Nähe, om het met de titel van een recente bundel Nederlandse poëzie in Duitse vertaling te zeggen, gehaald worden. Het feit dat de Duitse dichteres Ulla Hahn in haar recensie van de Duitse vertaling van Nijhoffs Het uur U en Awater en een aantal andere van zijn gedichten, die bij Suhrkamp onder de titel Die Stunde X verschenen, met verbazing, ja zelfs radeloosheid vast moet stellen dat Nijhoff in Nederland blijkbaar tot de belangrijkste dichters gerekend wordt, dat hij zelfs als klassieker beschouwd wordt, is een teken aan de wand. Er moet eindelijk eens een actuele geschiedenis van de Nederlandse literatuur voor Duitsland komen! Een kleine literatuur als de Nederlandse kan - zeker in het verenigd Europa - alleen maar in haar geheel door haar eigen dynamiek en diversiteit overtuigen. Natuurlijk zijn er nu belangrijke Nederlandstalige auteurs op de Duitse markt, maar zonder achtergrond, dit wil zeggen zonder een publiek dat op z'n minst van het bestaan van de Nederlandse literatuur afweet en er misschien zelfs met enige verwachting naar uitkijkt, kunnen ook zij op lange termijn niet overtuigen. Zelfs al krijgt de een of andere Nederlandstalige auteur ooit de Nobelprijs, ook dan geldt waarschijnlijk nog wat Ulla Hahn in verband met Nijhoff vaststelt: natuurlijk kan Het uur U vergeleken worden met The Waste hand van T.S. Eliot, maar men mag niet vergeten dat Eliot, in tegenstelling tot Nijhoff, niet alleen de poëzie in Engeland beïnvloed heeft, maar de poëzie over de hele wereld!Ga naar voetnoot26 |
|