Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 135
(1990)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |
Emile Clemens
| |
[pagina 135]
| |
pen, bevelen, zoals vroeger in het leger, waar het eigenlijk een beetje om te lachen was. Ik sloot nog even mijn ogen, ging terug liggen tot ik alle commando's opnieuw onder controle had en stond dan recht. Door een klein raam zag ik mensen op het plein staan, rijen achter elkaar, in gevangeniskleren, zoals ik ze kende uit stripverhalen, acteurs van de plaatselijke toneelvereniging waarschijnlijk. Ze speelden hun rol perfect. Dit was kunst. De deur vloog open. Drie opzichters kwamen op mij af. Ik wou vragen wat er gebeurde. Ze grepen mij bij mijn armen en sleurden mij naar buiten; ik verloor het evenwicht, viel, een trap, nog één. Uit de rijen van honderden en honderden was er niet één die reageerde. Ik keek omhoog en herkende ze allemaal. Ik vloekte. Een schop. Bij iedere schop werden ze groter en groter. Of werd ik groter? En zij kleiner. Ik keek neer op een theatermaquette zoals ik er twee dagen eerder tientallen gezien had in het Belonehuis. Voor toneel en voor opera. Ik kwam kunst kijken, toekomst kijken, goed voorbereid, het was mooi weer, het land was van mij. Niemand kon mij iets doen, ik won altijd. Waanzin, prikkeldraad. ‘Ze brachten me dan naar een legerbarak en daar hebben ze me met z'n zessen gedurende vijf uren ondervraagd en gefolterd.’ Seamus Guinness, 33 jaar, op 26 december '73 opgesloten in de Long Kesh gevangenis.Ga naar voetnoot1 Ze brachten me naar een legerbarak en daar hebben ze me met z'n zessen gedurende vijf uren ondervraagd en gefolterd. Ze brachten me naar een legerbarak. Nu ben ik veel groter geworden, een reus. Aan mijn voeten liggen allemaal tuintjes met draad rond, een huis in het midden, honden, grote honden, honden die naar Dettol ruiken, hier en daar nog een stukje dat lijkt op een hofke van Panamarenko, hier en daar. De honden proberen door of over de draad te geraken, de gevaarlijkste lopen los en bijten naar mijn enkels. Ik trap ze dood, ik verpletter ze. | |
De 2de versieEls zegt dat ik een beetje moet opletten met al dat geschrijf en dat ik er nog eens iemand miserie mee kan bezorgen en er zelf ook last kan mee krijgen. Er komen vodden van. Ik weet natuurlijk dat Els alleen om haarzelf bekommerd is omdat ze weet dat ik altijd achter vrouwen aanzit en achter fortuin. Dat fortuin heeft niks met geld te maken, want dan zou Els zich geen zorgen maken, maar met het paradijs. Els zit wel achter geld aan. Zo is de oorlog begonnen - al die mannen die fortuin zochten terwijl hun vrouwen alleen maar op geld wachtten. Ga nog maar even door: alleen de vrouwen hebben schuld aan de concentratiekampen. Deze stelling werd ook al eerder beschreven en bewezen door de notoire en minder bekende Hongaarse filosoof P.J. Kerps, die het in Auschwitz heeft moeten bekopen. Omdat alleen de vrouwen oorlogszuchtig zijn, zit er in de oorlog zoveel romantiek en willen overlevenden altijd terug naar de plaats waar ze gevochten hebben, of naar soldatenkerkhoven en heldenhuldes. Els luistert nooit als ik haar dit vertel en ze vindt mij een idioot omdat ik haar lastig val terwijl ze naar Dallas zit te kijken. Ik geloof dat ze zelfs niet zou reageren als ik zei dat ik snel even naar de hoeren ging. Zo zijn er waarschijnlijk vele mannen snel even een oorlogje gaan uitvechten. ‘Hoeren zijn ook vrouwen’, zegt Els, die meeleest terwijl ik schrijf. ‘Wat doe je daar dan mee? En waarom schrijf je dat nu weer meteen op?’ Even uit het lood geslagen maar het | |
[pagina 136]
| |
antwoord ligt voor de hand: hoeren zijn er om het moreel van de troepen te ondermijnen. Ik schrap straks toch weer een deel. ‘Als wij vrouwen allemaal goeie hoeren zijn, komt er dus nooit meer oorlog’, zegt Els. Mijn theorie klopt dus niet, tenminste niet voor wat de hoeren betreft. ‘Zoek het eens bij godsdienst,’ probeert Els, ‘dat zijn mannen.’ ‘Ik heb geen zin meer. Breng me een glas water en laat ons naar bed gaan.’ Els is een fotomodel en heeft in Playboy gestaan. Haar verschijning doet de cultuur opleven maar ze denkt nog steeds dat ik met haar getrouwd ben om haar lijf. Els leest alleen Franse literatuur, liefst een beetje scheef, Rimbaud, Apolinnaire, Ronsard, terwijl ik nog niet eens aan Simenon toegekomen ben. Ik kijk naar Franse programma's over Edgar Allan Poe. Daarna, dus een stuk later, begin ik te schrijven. ‘Ik hoop maar dat ze er nooit kunnen uit opmaken dat ik je vrouw ben’, zegt Els. Ze schaamt zich voor mij om wat ik schrijf. Dat is niet waar. Ze heeft nog nooit iets van mij gelezen, soms eens meegekeken. Schrijvers mogen hun teksten nooit aan hun vrouw laten lezen, schilders mogen hun vrouw niet schilderen. Een land heeft geen kunstenaars, alleen sporthelden. Er is maar één onderwerp dat mij interesseert: wraak en overheersing. ‘Goed en kwaad’, zegt Els. Nee, Els, goed en kwaad bestaan niet, tenzij in het restaurant. Met boeken lezen kom je er niet. Je moet gaan kijken en luisteren en afwegen. Ik heb nooit een oorlog meegemaakt maar al mijn leraars wel, mijn ouders, ooms en tantes, het is altijd een thema geweest. Het was of ze altijd spijt hadden, dat wij er ook niet bij waren, om te zien hoe erg het was, niet dat ze ons dezelfde pijn wilden laten voelen maar opdat we zouden weten wat zij allemaal hebben moeten missen. Wiens schuld was dat? De onze? Dan worden ze pas echt boos. Zij hadden er ook geen schuld aan. Wie of wat wel eigenlijk? Het slechte weer? De slechte kwaliteit van de aardappelen? Te veel vet in het varkensvlees? De stand van de maan ten opzichte van Mars? De wind die dat jaar extra veel woestijnzand naar het noorden blies? Els zegt dat ik te veel van die stomme Biesheuvelverhalen lees. Els is een stomme trut. Omdat ze eens met haar benen open in Playboy mocht staan, denkt ze nu recht te hebben op een leerstoel filosofie. Ik rijd morgen naar Duitsland, naar Eltville, een paar kilometer de Lorelei voorbij. Ik was er vroeger al eens voor een paar dagen met heel de familie op vakantie. Ik was toen twaalf jaar, ik durfde niks. We gaan met twee, twee tegengestelde naturen, naar occasiemachines kijken. ‘Blijven jullie overnachten?’ ‘Nee. Het is niet de moeite.’ Els lijkt teleurgesteld. Waarom zou ze liever hebben dat ik een nacht wegbleef? Het is maar een paar honderd kilometer rijden, even de Rijn over en terug. Ik zal aan Robert vragen bij Koblenz de autostrade te verlaten in plaats van door te rijden tot Mainz. Het duurt dus iets langer maar het is de goeie gelegenheid om na te denken en te praten over Céline, over Macbeth, over de tonnen brokstukken van gebombardeerde steden waarmee bergen worden opgezet of verhoogd, zoals in Stuttgart de Birkentopf, over Messerschmidts, kunst, tentoonstellingen. Els zegt dat ik geen verbanden leg. Leedvermaak kan een verband zijn, zelfbewustzijn een ander. Vrouwen mogen dan oorlogen aansteken, wij mogen ze niet fysiek kwellen. Ze zijn er niet naar gebouwd. Alleen de vrouwen bouwen toekomst en daarom hebben zij alleen het recht te doden. Waarom zou ik mij niet gewoon betrokken mogen voelen bij Auschwitz, | |
[pagina 137]
| |
Treblinka, Buchenwald, uitroeiing, gruwel, verveling. ‘Ik hou niet van landen en volken met leiders.’ ‘Dat zeg je alleen omdat ze je geen kans geven. Je zou wel anders zingen.’ Stik, Els. Ik kan niet zingen. Ik zal bijten en trappen. Maar eigenlijk zou ik liever in een hoekje gaan zitten met een blad papier en kleurpotloden. | |
Der romantische Teil des Rheins ist ein Erlebnis besonderer ArtEr lopen een heleboel dingen door mekaar. Er is de brief van E., die ik E. noem niet omdat ze een vrouw is maar omwille van haar politieke en humanitaire acties - ze is bang voor diegenen die ze helpt, minder voor zichzelf - die brief die anonieme E. mij vroeg om te vertalen, het verhaal van een familie op de vlucht uit hun land, uit hun eerste en hun tweede gastland - opvangland beter - het wegjagen, de dreigementen, het weigeren om te helpen - toch nu niet meer? Nu meer dan ooit. Wat heeft die brief hier mee te maken? Er staat iets in over de Landsamtrat waar ze - een familie, twee volwassenen en twee kindjes - maandenlang voor de gek gehouden werden. Nu vraag je mij om zomaar naar het Städtisches Verkehrsamt te gaan om foldertjes over hotels en restaurants. Wekenlang hebben ze op straat geleefd, in hun auto geslapen. Het enige dat ze nog konden doen was nog verder vluchten. Er zijn er ook zoveel. Binnenkort gaan jullie mij weer vragen om mee te gaan naar München. Het gaat niet meer. Ik heb hen daar in hun eigen Kneipe meegemaakt, in hun eigen huis. Wat willen ze eigenlijk? ‘Ich kaufe alles’, zei vanmorgen die kerel in Eltville. Wat doe je? Ik neem een polaroid van die roze toren, een soort sierkasteel in gebakken suikergoed, zoet maar niet lekker, een vreemd gebouw, met een toren en kantelen. Het staat op geen enkele ansichtkaart of folder, nu niet en ook vroeger niet. Later op de dag zal ik eindelijk zien dat het maar het postkantoor is, een leugen naast de echte burchten en ruïnes als Ehrenfels, Gutenfels, Saverburg, Rheinfels, het vertrekpunt voor een korte, valse groet naar huis, een druppel liefde, een noodroep, het kantoor waar de pensioengelden toekomen, de aanmaningen tot uitbetaling van het alimentatiegeld. Losse beelden, polaroidjes, schieten tegen me aan. In de ijzeren manden aan de buitenmuren werden de koppen van verslagen vijanden gegooid. En dat ginder, op dat eilandje, is de muizentoren. Er hangt ook een legende aan vast van gierige baljuw die door uitgehongerde muizen opgevreten werd. Of zoiets. In Le Jardin des Supplices beschrijft Octave Mirbeau een martelmethode met een muis die onder een glazen stolp met een kleine opening op de blote buik van het slachtoffer werd gezet en die zich, aangepord met een gloeiende naald, in paniek door de buikwand langs de darmen een weg naar buiten graaft. Ik sta in Rüdesheim met mijn rug tegen de roestige draad die de spoorbaan afsluit van de Rheinstrasse en kijk naar een beetje kale man en een blonde vrouw die samen, aan de overkant, het terras van hotel Krone schoonspuiten met de waterslang. De man is groter dan ik mij herinnerde, heeft een rond hoofd en een dikke buik maar ziet er toch weinig anders uit dan twintig jaar geleden. Twintig jaar dat ik vergeten was dat ik hier geweest was, terwijl er eigenlijk niets was om te vergeten. Wij maakten onze vakanties zelf, in de grote tuin, in het grote huis, dat voor ons een kasteel was met park, zoo, natuurreservaat, kermis en alles wat we wilden dat het was. Soms gingen we eens voor één dag naar zee en twee keer gingen we naar het buitenland: de eerste | |
[pagina 138]
| |
keer was ik zeven en reden we drie dagen lang door Luxemburg; de tweede keer was ik al dertien of veertien en kwamen we toevallig in Rüdesheim terecht. In Rüdesheim werd mijn romantiek geboren en in vijf dagen werd ik gekneed tot een dromerig, zweverig mensenjong dat niet goed was in loodgieterij, behangen of mechaniek. Er zou hoogstens een beetje schrijver of tekenaar kunnen uitkomen. Ze merkten het toen niet, ik besefte het toen zelf niet. Nu wel, hier tegen die draad, met de Rijn in de rug, rechts een roze toren en twee mensen van vroeger aan de overkant van de straat. Het moet hier gebeurd zijn. We bewaarden elke dag als versgeplukte bloemen die achteraf gedroogd werden tussen telefoonboeken en gekleefd in het herbarium. Ze verloren kleur en geur maar het was genoeg naar de vlakke lucht te kijken, of de ogen te sluiten om ze opnieuw vers in de hand te houden. Lezen hielp ook, lezen zonder te lezen, alleen om ergens anders te zitten. Onze auto, een toen al dertien jaar oude beige Vauxhall Wivern met een hoge neus - een Engels mysterie - was een Rolls voor prinsen en koninginnen en we vonden dat hij dat in de ogen van anderen ook maar moest zijn. De donkerblauwe Mercedes 500 SEL van het bedrijf staat vijftig meter verder. De Vauxhall hadden ze tweedehands gekocht en zelf betaald. Net als toen worden we verrast door de veerpont. Eigenlijk zochten we een brug, tot we met onze neus voor de aanlegsteiger van die pont stonden. ‘Le bac’, zei Robert, en ik dacht dat het een grap was. Weet je dat ze wekenlang op straat geleefd hebben; ze sliepen in hun auto. Met twee kinderen van tien en twaalf jaar. Van de autoriteiten in Beieren mochten ze alleen terug naar het vluchtelingenkamp, waar tien Albanezen klaar stonden om hen van kant te maken. ‘Ils n'ont qu'à rester chez eux.’ Chez eux was de gevangenis. Waanzin en prikkeldraad. Waarom Rüdesheim? Waarom niet. Vanmorgen waren we in Eltville, een dorp verder, voor zaken en ik vind dat we hier iets kunnen komen eten. Toen was het toeval. Het was het eerste dorp na de pont en we moesten niet te lang meer wachten om een hotel te zoeken, wilden we niet in de auto overnachten. In hotel Krone waren nog twee kamers vrij. Onderweg was zeker een half dozijn keer het woord Krieg gevallen. Altijd opnieuw als we stopten om de weg te vragen, om te drinken, om te plassen, stond er ergens een Duitser die een hand, een been of iets anders kwijt was. ‘Ich war in Belgien. Im Krieg.’ ‘Ja! Ja!’ zegt Robert, mijn compagnon de route, op een manier alsof hij klaar staat het eerste Mädel met blanke hals dat we tegenkomen leeg te zuigen met een Draculabeet. Ja! Ja! Het zijn de enige twee Duitse woorden die hij kent. Om een of andere reden heeft hij de pest aan dit volk. De eenden aan de Rijn zijn lui. In plaats van te vliegen of te zwemmen, steken ze het water over met de pont die aanlegt vlakbij de ingang van de Asbach-Uraltstokerij. ‘Ein Asbach, bitte. Nee man, dat is een cendrier. Ah! Nen assepot.’ Zijn Nederlands is ook niet formidabel. In Rüdesheim maakte ik kennis met Schnitzel, later ook met Schwiebeln. We zijn wat ouder vandaag, twintig jaar ouder. Hotel Krone geeft alleen restauratie voor gasten die overnachten. De echte restaurants zien er een beetje vervallen uit. Het seizoen moet nog beginnen - we zitten in de laatste dagen van de winter - hier en daar is men bezig terrasjes op te knappen en wijnranken die de gevel overgroeien, weg te knippen. Restaurant Wienerwald - zie je wat beters? - ziet er op het eerste gezicht | |
[pagina 139]
| |
nog redelijk uit. Ja! Ja! Jägerschnitzel met Bratkartoffeln en wijn van ergens anders. Een wijnbouwer heet Winzer in het Duits en ik vertel aan Robert het verhaal van Lorelei, een zeemanshoertje met een vissestaart. Robert zijn schip is al een paar maal met een harde klap tegen de rotsen terechtgekomen. De treinen lijken altijd maar langer. Ze storen nog evenveel als twintig jaar geleden. In heel het landschap ligt die spoorweg in de weg. De kelner moet een Italiaan zijn. Het is maar koud en op de koop toe zet iemand de deur wijd open. Er loopt een oud vrouwtje aan het raam voorbij met een versleten boodschappentas. Waanzin en prikkeldraad. Robert vraagt of ik voor hem in het Verkehrsamt wat brochures wil halen. Hij komt misschien terug met zijn vrouw. Bij de jonge Duitsers laat de alomgekende vriendelijkheid veel te wensen over. Ze hebben geen schuldgevoel. De jongedame in het kantoortje wil haar hond loslaten als ik zomaar brochures uit de rekken haal. Eine Mark, bitte, per stuk. Als ze honger hebben worden ze gevaarlijk. Wij waren burgers met een moraal. Later, achteraf, alles is later gebeurd, misschien is die eerste reis pas na de tweede gekomen, hoorde ik dat Rüdesheim een verzuurde-wijnsmaak had als rendez-vous-plek voor bussen vol oudjes die buiten de grenzen van hun dagelijks fatsoen met een zatte kop hun krakende gewrichten nog eens wild wilden laten draaien tot ze er een natte broek aan overhielden. Op een nacht was er kabaal geweest in het steegje naast hotel Krone en 's morgens hingen er een paar nylons over de telefoondraad, genoeg om mijn jongensverbeelding op te warmen. Ik ga nog eens naar de bewuste draden kijken en maak er een polaroid van. Ik kan ze nog altijd aan Danny Matthys cadeau doen. Op de terugreis tekenden we. We ontwikkelden een eigen techniek om in een schokkende Vauxhall met sparren beboste heuvels en bergen in zwart en wit op papier te krijgen. Ik herken dezelfde stijl in de Bic-tekeningen van Jan Fabre. Zou Jan Fabre in het Rijnland kunstenaar geworden zijn? We kennen mekaar niet, maar dat komt nog wel. Boven Rüdesheim staat het Niederwaldmonument met de Germania ter herinnering aan de oprichting van het Duitse keizerrijk in 1871. ‘Drie keer zijn ze uit hun kot gebroken om de wereld te veroveren,’ zegt Robert, ‘drie keer hebben ze klop gekregen, en vandaag behandelen ze iedereen of ze de overwinnaars zijn.’ Er was een wildpark, roofvogelpark met getrainde valken en arenden en een valkenier met één arm... ich war auch in Belgien. Ze dragen hun grijsgroene klipmutsen en jassen nog die zo dikwijls decor zijn van de grijsgroene oorlogsfilms uit Polen en Tsjecho-Slowakije. De vader van Robert is een Tsjech. Zijn jeugd werd vermoord in Berlijn. E. heeft gevraagd of ik niet zou schrijven waar zij en haar vrienden vandaan komen. Is dit niet mooi? Ik lok hem de Drosselgasse in, het ‘vrolijkste steegje van de wereld’, zegt de brochure. Het is nog te vroeg op de middag, te vroeg in de week, te vroeg in het jaar. Ik kroop met een droef gevoel in bed, hetzelfde gevoel als na het feest met kerstmis of nieuwjaar, als het zo ineens gedaan was en iedereen naar huis ging. We dronken iets op een terras en keken toe hoe anderen zich in groep amuseerden en dansten. Het orkest, ambiance en drie of vier keer Delilah van Tom Jones met veel trompet die avond. De trompet is voor mij de zang van de Lorelei die me naar de fatale klippen van het oneindig diep en niet te verklaren verdriet lokte. Ik was voor alles te jong maar wel volwassen. Nu ik oud genoeg ben, ben ik tè oud. Toen wou ik er al bijhoren. In het hotel logeerden een paar bussen toeristen. Ik wou er ook bijhoren. Op de | |
[pagina 140]
| |
koop toe werd ik verliefd op de gids van de burcht Rheinstein. Ik droomde haar bij de bustoeristen waaruit ik haar zou ontvoeren met een snelle Ferrari. Tegenwoordig vind ik een Testarossa ook maar niks meer. De trein is voorbij, de slagbomen gaan omhoog. Robert leest de prijzen voor de boottochten die aan de steiger in een vitrine hangen. Ik loop door en neem een polaroid van de promenade waar ik met mijn kasteelgids had willen wandelen. De witte schepen heten Rheingold, Siegfried, Europa. Robert krijgt de hik als hij ergens de naam Wagner leest of hoort: op vrachtwagens, onder brieven, op reclamepanelen. De firma heeft hem ooit opgezadeld met een vertegenwoordiging in Duitse machines waar Herr Wagner het voor het zeggen had en waar hij binnen het kwartier mee overhoop lag. In gezamenlijk overleg werd overgestapt op Italiaanse machines. Maar Wagner had hem wel bijna zijn job gekost. De stierekop van Wagner is een locomotief waar heel Duitsland in wagonnetjes aan haakte. ‘Je zou verhalen moeten schrijven.’ ‘Ja! Ja! Ein, zwei, drei.’ Hij leert bij. In die kerk zijn we naar de mis gegaan. Ik verstond er geen bal van. We zeggen dikwijls hetzelfde tot we het vergeten zijn. Gott mit uns! Waanzin en prikkeldraad. ‘Kom, ik heb geen zin om hier te overnachten.’ Een politieman staat de Mercedes te keuren. ‘Etwas los?’ Hij draait zich om en loopt weg. E. gaat moeilijkheden krijgen. Ik heb haar geholpen bij een brief. En wat dan nog. Misschien krijgen ze een beetje vrijheid. Of prikkeldraad en waanzin.
Jospeh Beuys was Luftwaffepiloot tot hij in de Krim neergehaald werd. Half mei schreef ik de eerste ‘Panamarenko-Please refrain’-tekst in de Aviation Bar op de luchthaven van Birmingham waar een fossiel vliegtuig in de inkom-hall aan het plafond hangt. Half juni is er in Antwerpen een overzichtstentoonstelling begonnen van Panamarenko. Het ene heeft nog niets met het andere te maken. Ik ben nu al twee weken bezig met de 2de versie van de twee teksten, de Rijntekst en de luchthaventekst en gisteren ben ik de derde en afsluitende tekst begonnen, de Birktopftekst. Het is half juli en ik ben in de tuin gaan zitten net vóór het schemert om te kijken of er dit jaar nog vleermuizen komen. Om kwart over tien zijn ze in de lucht samen met een vanop Zaventem opstijgend lijnvliegtuig. Er is op dit uur een British-Midlandvlucht naar Birmingham. De vliegconstructies van Panamarenko lijken op vleermuizen, niet op meikevers. Ik ben vanmorgen in Antwerpen zijn tentoonstelling gaan bekijken, drie dagen vóór sluitingsdag. Er waren veel mensen maar ze konden er niet om lachen. Het is geen verdienste. Els vindt dat je niet om alles moet lachen. Ik ben het daar natuurlijk niet mee eens. ‘Je legt de verkeerde verbanden.’ ‘Wat wil je nu eigenlijk.’ Ik zeg het zò dat het geen vraag is. Je kan aan Panamarenko toch ook geen vragen stellen. Het zou zijn alsof je aan Napoleon vroeg waarom hij de wereld wou onderwerpen. Of aan Hitler. Ik kan best begrijpen dat mannensoldaten in concentratiekampen gestoken worden, getrapt en uitgehongerd. Maar waarom ook vrouwen? Een week geleden stortte een Migstraaljager zonder piloot op een huis in Bellegem. Een dag later was er in Oostende een drakenwedstrijd. Twintig jaar geleden liep iemand op de maan. | |
Panamarenko - Please Refrain From Smoking In This AreaAviation Bar Birmingham Ding Dong - Would Mr. Taylor, Mr. Taylor | |
[pagina 141]
| |
De Moldau van Smetana. Moe - doodmoe ben ik na twee dagen Birmingham: het Department of Industry op het stadhuis, een vakbeurs, het Belgian Trade Office, de Chamber of Commerce, een vakbeurs, een pianobar, het Copthorn Hotel en de in-house movies, Patsy, Ann, Ronnie, Loraine (if you write this down I'll have to look for another job). Tussen de vlaggen door, ding dong - Attention, please! Would passenger Willis, passenger Willis - allerlei vlaggen van luchtvaartmaatschappijen, komen de taxi's het luchthavengebouw ingereden. Ik heb de trein genomen vanuit New Street Station tot Birmingham International - twee keer moeten hollen naar een ander platform - samen met 100 schoolgirls van 16 jaar. This is unusual sir. Op onze treinen zit gewoonlijk weinig volk. Ik had al vreselijke dorst toen ik in de luchthaven aankwam voor een afspraak met Janine - don't quote me - P.R. van Birmingham International, die weinig tijd had en me aan de infostand beleefd en vriendelijk afscheepte. Ik had dorst en de bar bleek gesloten. Ik moest nog twee uur op mijn vlucht voor Zaventem wachten. Het duurde een half uur eer ik doorhad dat er aan de andere kant van het gebouw een bar was die wel open was. De Moldau van Smetana - vloeiend wat - Stella, half a pint? Pint, please. Zelfs de Stella smaakt English made. Op het tafeltje ligt een exemplaar van de Sun zodat ik mijn Men Only in de reistas kan laten zitten. Een literatuuronderzoeker zegt in de Sun dat hij ontdekt heeft dat Shakespeare homofiel was. Hoe dan? He saw the sun. De Moldau - ding dong - sleur weer kilo's papier naar huis - van de City Counsel - you'll find here all information on our investment programme - van de Chamber of Commerce - hope you enjoyed it. De sigaretterook blijft halfweg hangen. No smoking in this area. You should talk to Eddie Taylor, the Marketing Manager of Birmingham Airport. Hij was niet thuis en de Belgische vertegenwoordiger op het Belgian Trade Office zit in België. Ding dong - Would Mr.... Is dit Chopin? - Je komt er niet uit. Did you enjoy it? Yes hoor. Ik heb Ronnie ontmoet (Sorry, Sir. Ronnie Wright is a girl.) en Ann die in heaven was met de ballotin of chocolates en Lorie - sorry that the boss is in Belgium - en Pat - I often come to Brussels; I'll give you a ring. Oh God! Vertraging. Isn't this exciting? Ding dong - Passengers to... In de hall hangt een vliegtuig aan het plafond - echt of namaak - een......... uit 19... Aan een muur in mijn living hangt een origineel ondertekende fotokopie die eigenlijk een litho had moeten zijn - van Panamarenko. Het is mooi. Your boarding card, Sir. Ik word carefully afgetast. Passengers for Brussels, please proceed to gate D. Ding dong.
Op tafel ligt een nog gesloten omslag met een door de computer gedrukt etiket Aan de Heer en Mevrouw Clemens - een uitnodiging van de Imschoot Brothers voor de voorstelling van het nieuwe boek van Imschoot Uitgevers over Danny Matthys in het Museum voor Hedendaagse Kunst te Gent. Zaterdag om half zeven met een inleiding door Jan Hoet. Er loopt ook een tentoonstelling ‘Open Mind’ waar werken van kunstenaars geconfronteerd worden met kunstwerken van schizofrenen, en er staat ergens een luchtschip van Panamarenko. Ga je daar naartoe? Ja natuurlijk. Zo natuurlijk. Als saxofoon in de liedjes van Leonard Cohen. Dirk Imschoot heeft zijn haar opnieuw laten millimeteren en wit aftrek- | |
[pagina 142]
| |
ken, gedeeltelijk, want er zitten tien centimeter lange blauwe slierten tussen. Eén oor is blauw geschilderd. Wie aan het boek meewerkte, heeft een blauw oor, dus ook zijn vrouw Kristina, zijn broer, zijn secretaresse... Hoet is een hakkelaar - als hij zo de Documenta in Kassei moet ineenboksen kan hij er best goed op tijd aan beginnen. Hij heeft het over communicatie en over een prachtig boek. Het is een prachtig boek en veel te duur voor mij. Echte kunstenaars zijn clowns. Ik schuif achter de geïnteresseerde luisteraars - mijn oor - het museum in, op zoek naar het luchtschip. ‘Ze zeggen dat het niet kan vliegen.’ ‘Alles kan vliegen.’ Ik hoor Hoet in de verte nog wat voortstotteren over zijn beminde kunstenaars. Ten slotte ben ik alleen en loop van de ene lege zaal naar de andere; witte muren met schilderijen. Als ik blijf staan, komt er een meter van me af een spin naar beneden in een vertragende daling. Ze kruipt terug omhoog; terug naar beneden. De spin vliegt. Zoals de marionetten lopen. De witte muren verliezen hun vel. De muren beschermen niet meer, houden niets meer vast. De spin is op de grond gevallen. Wat zijn dat voor dwaze dingen? In de bibliotheek in Brussel vind ik nu op het rek ‘nieuwe aanwinsten’ een gedicht van Willem Jan Otten dat een resumé is van het verhaal dat ik eergisteren beëindigde, waar ik een streep onder trok, waar ik geen letter meer naar uitsteek. Ik heb het hier bij me. Luister!
VOOKV AAKWELGa naar voetnoot2
Ik heb haar op de Loreley-express gezet.
De tree was ver. In de diepte blonk een fles.
Ongeëvenaard is onze eeuw waar het gaat
om vaarwel. Zij is van negentien nul.
In Bazel zei ze worden wij wakker van ijzer,
daar worden we gerangeerd. Ik knikte, ofschoon
geen sprake kon zijn van wij: ze reisde alleen.
Reisde een reis door reizen van voorheen.
Is het hier afgelopen? Neen, er volgen nog drie strofen. Maar die horen niet bij mijn verhaal. Ook de persoon is anders. In het gedicht laat de man de vrouw alleen reizen. In mijn verhalen reist de man alleen, altijd alleen. Een verhaal bestaat alleen bij tegenstellingen. Als ik niet alleen kan reizen, als ik iemand vind die niet zomaar compagnon is, is het afgelopen met schrijven. Ik laat de spin op mijn schoen kruipen zodat ik ze niet kan verpletteren. Je moet die verzen bij je vorige verhaal zetten, als motto. Neen. Dat is bedrog. Ik heb ze na het verhaal gevonden en ik schrijf zo geen verhaal meer. Het verhaal is af en ik heb verloren. De spin heeft begrepen dat ze op mijn schoen mee de wereld rond kan en dat het niet meer nodig is te vliegen. Mr. Panamarenko, I presume? Een grote hall met een kartonnen luchtschip dat vliegt als elke zelf opgeblazen kinderballon. Laat ons eens gedichten schrijven over vliegen. Aan echt vliegen komt geen eind. Er is een soort zwaluwen, of meeuwen, dat nooit op de grond gaat zitten maar altijd vliegt, vliegend slaapt, vliegend eet. Vliegend eieren legt. Dat, heb ik me nooit afgevraagd. Het is ook zo laag. We beginnen allebei te grinniken, lopen verbaasd bewonderend rond het luchtschip van Panamarenko. Opstijgen en vliegen is een droom maar landen steeds weer een nachtmerrie. Ik steek het dichtbundeltje weer weg en loop terug naar de receptie. Met de eerste stap trap ik de spin dood. | |
[pagina 143]
| |
Op Zaventem - ik moet in Italië een zaak van niet-geleverde onderdelen gaan oplossen - vind ik zoals afgesproken Marleen, maar zij gaat nu naar Londen, theater kijken. Marleen die ook een Waterman is, die altijd zo opgewekt is dat ik er triest bij word, die heerlijk grote jonge borsten heeft. We wisten natuurlijk dat we mekaar hier zouden ontmoeten tussen opstijgende en landende vliegtuigen. Landendende. Dan is het mis en zitten ze naast de landingsbaan. Ze schatert. Wat kruip je nu in een vliegtuig, Marleen? Ik ga naar Milaan voor vervelende zaken en jij gaat in Londen toneel kijken. Ik kan niet eens innig afscheid nemen want we hebben geen relatie. Ze schatert opnieuw met mijn schuine opmerking over de dikke kont van een voorbijlopende negerin. Hebben we geen relatie? Welke kant moet je op? Naar ginder. Maar ik moet eerst dit lijstje schoonheidsprodukten nog gaan kopen in de tax-free. Dag dan. Tot volgende week. Dag snoes. Land veilig. Eerst nog opstijgen, omhoog, over onwaarschijnlijk lange wegen, onwelvoeglijk kronkelende straten, rond en rond en rond Marleen. Maar die vlieger gaat niet op. Ding dong. Les passagers pour.... | |
Den Opfern zum Gedaechtnis, den Lebenden zur MahnungIk had mijn haar extra kort laten knippen en ze zegden dat ik er uitzag als een ontsnapte uit Auschwitz. Het is om te lachen. Hij gaf het niet toe maar het was met tegenzin dat Robert aan de klim begon, 511 meter hoog, oorspronkelijk 471 meter maar tussen 1953 en 1957 hebben ze er 15 miljoen kubieke meter ruïneafval op gegooid, restanten van 53 luchtaanvallen die 45% van Stuttgart vernielden. Het probleem zat in zijn rechterbeen dat een paar centimeter korter was dan zijn linker, een gevolg van polio. Ik heb polaroids vóór me liggen; op één ervan staat hij naast het vijftien meter hoge houten kruis en kijkt naar het stadspanorama, de rug naar het toestel, dat ene been geplooid. Wij zijn allebei te jong om echt iets te voelen bij deze oorlog, vernieling en dood. Hij is tien jaar ouder dan ik maar niet oud genoeg. De brokstukken onder onze voeten betekenen niet méér dan oude botten die in Koksijde uit het zand van de Duinenabdij gegraven worden. En wat doet dat kruis hier, of ze hun eigen Kalvarieberg gebouwd hebben, of heel Stuttgart hier aan een kruis genageld hangt. Prikkeldraad, waanzin en hypocrisie. We gingen terug de berg af, de Birkentopf, langs de asfaltweg. Op een bank zat een wild paar te vrijen en dat vloekte hier. Boven de bomengrens moet ik geen bomen meer vinden. We gingen terug naar het Dachswald Hotel dat onze Duitse collega's voor ons gereserveerd hadden, midden een park, en waar twee jaar geleden aan een donkere muur op de tussenverdieping nog een foto hing, twee meter hoog en in een breed kader, van de oude baas in SS-uniform. ‘Wat had je gedacht,’ zei Robert, ‘ils étaient tous comme ça.’ ‘Net als de Walen. Jullie zijn ook allemaal dezelfden.’ Mijn grap mislukt. Het was niet eens een poging. De hotelbaas zagen we niet meer en de foto was weg. Het park was warm en vochtig. Ik had Rita hier verwacht maar ze was niet meegekomen met de Duitsers. Rita werkt in Duitsland omdat ze gehuwd is met een Belgische beroepsmilitair die in Siegen gekazerneerd is. Wat doen vrouwtjes van beroepsmilitairen en | |
[pagina 144]
| |
moeten ze daarom in concentratiekampen? Niks aan. Ik heb niks aan Rita. Je ziet het wel. Anders zou ze hier zijn. Ik kon hem niet overtuigen. Het was twintig jaar geleden dat ze de eerste keer op de maan liepen en vijftig jaar geleden dat de waanzin voorgoed losbarstte. ‘Trinken sie etwas?’ Waarom zaten we over zulke dingen te praten, te denken. Wij kennen er niets van. Laat ons drinken. 's Avonds wilden we onder ons beiden naar een niet-gecensureerde pornofilm gaan kijken maar om kwart vóór negen kregen we te horen dat de boel om negen uur dichtging. Feierabend. Vrijdagavond Feierabend in de pornowereld. Steil dir vor, es gibt Krieg und es geht keiner hin. | |
[pagina 145]
| |
Mark Verstockt, Zeefdruk.
|