| |
| |
| |
Mark Insingel
Mannen
Je kunt verborgen blijven achter een conventioneel voorkomen, achter redeneringen en stellingnamen, en evenzeer achter een montage van concrete feiten, die de werkelijkheid vertekenen in de mate waarin hen een betekenis wordt toegekend waardoor andere feiten verdrongen worden. Maar wat wanneer - zoals over hem - nog nauwelijks een feit te achterhalen valt, alleen zijn geboorteen sterfdatum heeft men onthouden, zijn woonplaats (kan men zich nog voorstellen hoe ze er heeft uitgezien?), en zijn nakomelingen (wat is in hen te onderkennen dat waarschijnlijk wel naar hem verwijst?). Een zoon die nog in leven is: als een tweede natuur heeft hij de houding aangenomen van de man die zijn eigen gedrag vanzelfsprekend vindt en die oordeelt over de onverantwoordelijkheid van anderen, hij maakt trage gestes met zijn armen als om zijn gedachten te helpen zich te vormen, hij kijkt star naar een punt in de kamer, als hij een ‘ja’ verwacht blijft zijn blik op je rusten, spreek je hem tegen? Ja, maar,... gaat hij dan verder en het is alsof je hem eventjes uit zijn rol hebt gehaald door je onderbreking (in plaats van hem in zijn rol te bevestigen door je instemming). Na enkele zinnen heeft zijn monoloog alweer zijn ritme teruggevonden, hij kijkt je aan vanuit de diepe oogkassen van waaruit zijn vader je aankijkt op de enige van hem bewaard gebleven foto, was dit nu de vader? Over hem wordt niet gepraat dan wanneer het eens toevallig daarop uitdraait, opzettelijk iets vragen over hem zouden ze vreemd vinden, maakt hij dus nu - een halve eeuw na zijn dood - nog deel uit van de intimiteit, het met een taboe omgeven persoonlijke domein van zijn oud geworden kinderen? Hoe was hij dan? vraag je en je beseft meteen dat je een vraag hebt gesteld die verwondering wekt, zelfs wantrouwen, en die misschien verstaan wordt als Hoe ben jij dan? Deze zoon denkt immers dat hij verborgen blijft achter een conventioneel (hij vindt: een deftig) voorkomen, dat hij stelling neemt en
redeneert, en hij maakt alleen maar gestes, hij is als een foto die in beweging komt, waardoor je denkt: dit zijn de gestes van de man die met holle ogen op de foto staat tussen zijn kinderen met hun vrouwen en mannen, met hem hier, zijn jongste, als bruidegom, alles is vol aan hem zoals het aan de vader uitgemergeld is.
Een geraamte van anekdotes blijft er over: dat hij tijdens de eerste wereldoorlog met vrouw en kleine kinderen op een kar gevlucht is, dat hij zijn boerderij heeft verlaten om aandeelhouder in een veem te worden, aan de haven moet hij een soort onderbaas geweest zijn, wat verklaart waarom twee van zijn zonen zeeman zijn geworden, - dat hij een pakje aandelen heeft gekocht bij een makelaar, dat die met de Russische revolutie waardeloos geworden zijn, dat een jarenlange ziekte en een talrijk kroost hem toen (lang
| |
| |
voor de tijd van de sociale voorzieningen) geleidelijk maar op den duur volledig verarmd hebben. De zoon maakt gestes met zijn armen, zijn betoog, dat over buren gaat, over bekenden uit het stadje, is in zijn naïviteit zo veralgemenend dat het eigenlijk een oordeel inhoudt over de gang van de wereld zelf, over de eigen levenswijze en het onheil dat overal wordt aangericht. Spreekt hier nog altijd de boer die in de stad misleid is geworden, die vindt dat men hem van zijn geld en waardigheid beroofd heeft? Die geschokt en wantrouwig reageert wanneer men de richting die zijn levensgeschiedenis is uitgegaan tracht in verband te brengen met zijn afkomst, zijn persoonlijkheid, met een graad van onervarenheid en onbekwaamheid? Dat arbeiders zo conservatief zijn: bijna alle boeren die zonder bedrijf vallen worden arbeiders, meent een achterkleinzoon die hoort vertellen over iemand van wie hij uiteindelijk zou afstammen. Zijn concrete persoon zal verborgen blijven achter de algemeenheden die verkondigd worden over de sociale groep waartoe hij heeft behoord, achter redeneringen en stellingnamen naar aanleiding van voorvallen die men kent van horen zeggen, die men duidt volgens wat men ondertussen heeft zien ontstaan. Misschien is het omdat hij zich nog betrokken voelt bij het verleden dat deze zoon verandering vervalsing noemt, vergissingen noemt hij tegenslagen, verlies dat hij geleden heeft noemt hij bedrog waartegen hij weerloos was want hij had te veel vertrouwen in de mensen. Zijn dialect, zijn beperkte woordenschat, zijn stereotiep taalgebruik, het draagt bij tot een wat plechtige deftigheid, zijn blik blijft op je rusten, je ziet plots weer de vader in de kamer staan.
Gehoorzaam zijn is een plicht, maar ook een vreugde, en het mogen zijn is zelfs een eer, zegt hij. Hij verlangt maar wat van hem verlangd wordt, zo lijkt het wel. Dit verlangen van de anderen drijft hem verder, hij is er om alles te voorkomen. Hij is zo gevoelig en voorkomend, zegt men, hij wil niemand kwaad doen. Hij is kwetsbaar, zeggen anderen, wie zo kwetsbaar is verlangt ernaar om vooral niet te hoeven kwetsen, hij wil zelf onaangeroerd blijven, hij leeft te midden van spiegels. ‘Wat niet toonbaar is bedek je, als je geen verschil wil maken tussen wat tentoongespreid is en wat weggeborgen is dan ben je smakeloos, je houd je niet aan de regels, je bent eigenlijk niet te betrouwen. (Soms is de waarheid van verdacht allooi.)’ Merkt er iemand iets dat verkeerd is? Als je je plicht doet - en iets anders kan bij hem zelfs niet opkomen - straal je een natuurlijke waardigheid uit, misschien gêneert zijn oogopslag zwakkelingen, twijfelaars en schuldigen, hij maakt ze beschaamd, ze slaan de ogen neer. (Dit is nu al weer vele jaren geleden, toen hij nog pastoor was op een dorp, maar misschien is het voor hem nog even vanzelfsprekend: twee oudjes, een weduwnaar en een weduwe, waren gaan samenwonen, en hij heeft niet gerust voor ze, onder de druk en in de ban van zoveel ongewone belangstelling voor hun persoon, uiteindelijk getrouwd zijn.) Is hij schizofreen? Gevoelens neemt hij eigenlijk niet ernstig, ze zijn er om ten dienste van het goede doel gesteld te worden. Hij zegt Ik begrijp je gevoelens; en Je gevoelens zijn ten volle gerechtvaardigd; en Spiegel je aan hen, wat voor edele gevoelens ze koesteren. Hij heeft altijd goede voorbeelden bij de hand, sjablonen voor de meest diverse situaties. ‘Wie in alle omstandigheden de voorkeur geeft aan het spontane, in naam van een verkeerd begrepen eerlijkheid, lijdt aan een exhibitionisme dat niet alleen misplaatst is maar dat ook een aantasting is van de eigen waardigheid en die van anderen. Dit
is geen suggestie om verstoppertje te spelen of om een loopje te nemen met de werkelijkheid. Maar de levensregels die ons voorgeschreven zijn vormen de bedding voor het beleven ervan.’ Luister naar zijn woorden en kijk ook naar zijn daden maar raak hem niet in zijn eer.
Als je hem zou raken in zijn eer, voorspellen sommigen, dan zou je zien hoe hij oneerlijk wordt. Zijn vader had glanzend gepoetste schoenen gedragen, ongekreukte kleren. Je onkreukbaar tonen vergt niet aflatend opletten, een strategie van de voorbeeldigheid (de
| |
| |
hoogmoed die zich hult in hulpvaardigheid). Hij heeft donkere ogen die bezorgd kijken (het is: onderzoekend), kreuken blijf je zien ook als ze door schaamte gladgestreken zijn. Het beste paard struikelt wel eens, zegt hij vergoelijkend. Als hij zou struikelen, heb je de indruk, dan zou het opzettelijk zijn, om te struikelen met hen die struikelen, om moed in te spreken door zich menselijk dit is zwak te tonen, zo van: ook ik heb niet kunnen weerstaan, of althans, het viel me bijzonder moeilijk, en meer bepaald (daar draaide het altijd op uit), ik kon de toelating niet afwachten, ik liep op de gehoorzaamheid vooruit. (Het verhaal is nog steeds bekend: in de zomervakantie plukte hij vaak ongemerkt een mandje fruit - ze hadden thuis een tuin met grote fruitbomen - en dat droeg hij naar een arme oude vrouw of naar een arm gezin. Konden zijn ouders, toen ze erop uitkwamen, hem hiervoor straffen? Had hun zoon niet eerder de weg getoond naar meer menslievendheid? Was zijn stille voorbeeld niet een wenk van de Heer, waaraan zij gevolg moesten geven?) Is het waar dat hij leeft tussen spiegels? Dat hij de slaaf is van de anderen, die hij gegijzeld houdt met de morele druk die zijn onaantastbaar fatsoen op hen uitoefent? Dat dit fatsoen de vermomming is van een voortvluchtige? (Men zit hem voortdurend op de hielen met waarheden die hij pure arrogantie noemt.) ‘Wie heeft er belang bij dat weggeborgen dingen openlijk genoemd worden, dat wat tentoongespreid ligt uitgelachen wordt? Wie heeft er alle belang bij te kwetsen? Natuurlijk zij die zelf geen eer hebben, schenders en onteerders die optreden in naam van de persoonlijke vrijheid, van de vrije ontplooiing, dit wil zeggen niets is voor hen heilig.’ Zijn verontwaardiging doet hem zijn spreekwoordelijke kalmte vergeten. Maar hij toont ze omdat het nu passend is. Sommigen vinden: misschien is wat hij toont (maar weet hij het?) zijn angst om
| |
| |
schuldig te zijn, om te twijfelen, om zwak te zijn, zijn angst om de werkelijkheid waarin hij dat allemaal is.
Hij lijkt wat kleiner dan hij is omdat hij ietwat breedgeschouderd is, hij glimlacht veel te vaak, hij knikt mensen te nadrukkelijk toe, alsof hij wat verschuldigd is, alsof hij ieders vriendschap nodig heeft. Hij is traag - en matigt hij zich aan het te zijn, zoals men wel eens zegt? Hij zal pas slagen als hij wordt uitgedaagd, hij slaat niet toe dan als hij zeker is, als hij zwijgt is het uit angst, al zegt men Hij is verwaand. Hij wil geen stilstand, zegt hij, ij wil achterstand. Het gaat blijkbaar over zijn schrik voor stellingnamen en voor daden, hij zegt dat het een kwestie is van tijd. Hij doet een verhaal dat zo oppervlakkig gezien nergens op slaat, maar het gaat over verwisselbare uitspraken, Ik stel het allemaal uit, zegt hij; al blijft hij het gevoel hebben dat hij wordt uitgeteld. Waarom blijft hij de hele tijd zo vaag? Zijn verhaal is in de grond erg stichtend (afspraken die worden nagekomen), hij heeft het eigenlijk altijd over dwalingen voorkomen door herhalingen. (Oefening baart kunst?) Dwalingen leiden in het ongewisse en dat brengt hem in verlegenheid. (Dwarrelende blaren die tot groot jolijt van de kinderen maar niet bijeengeveegd raakten: hier raakte hij handgemeen, tot ontsteltenis van de omstanders die ineens getuigen werden van de gedaanteverwisseling van een man die ze kenden als iemand die scrupuleus gevoeligheden respecteert, die (tot in het gênante toe) de mensen naar de mond praat, en die nu niemand ontzag.) Het heeft geen zin, vindt hij, om al dat gefilosofeer van hem door een concreet verhaal begrijpelijk te maken (want dat blijft met zovele concrete verhalen te verwisselen). Al vermijdt hij het om concreet te zijn, hij is des te wijdlopiger, in zijn angst voor kwetsende details, of gewoon voor een detail dat kan ontstemmen, in zijn behoefte om het goed te maken wordt wat hij vertelt steeds opnieuw onsamenhangend, wie aandachtig luistert hoort alleen nog tegenstrijdigheden.
Hij uit vermaningen aan het adres van ‘schaduwen’ die in beweging (die ongrijpbaar) zijn, die geen beschrijving toelaten. Hij is niet gek. Eigenlijk vecht hij met ‘schaduwen’ vanuit een lamentabel minderwaardigheidscomplex, vanuit een ouderbinding die hem parten speelt. Uit veel woorden moet je opmaken dat hij niet durft: nooit zal hij immers zeker zijn dat het wel mag. Achterstand opgelopen hebben is daarom de kans behouden om op woorden en op daden terug te komen zonder al te veel gezichtsverlies, zonder een frontale confrontatie. Stilstand daarentegen zou gewoonweg laakbaar kunnen zijn, of getuigen van besluiteloosheid, van gebrek aan inzet. Achterstand rechtvaardigen wil dan ook zeggen: de problemen uitbuiten, tegenstand en tegenstellingen hoog in de verf zetten. Is hij ziek? vraagt men. Hij is gewoon een wat geaffecteerde man die met horten en stoten praat, hij vindt de gepaste woorden niet maar hij onderbreekt je voortdurend, hij neemt je telkens de woorden uit de mond, alsof hij het je gemakkelijker zou willen maken door je te ontlasten van de plicht het zelf te moeten zeggen, hij kijkt stiekem in de kamer, hij taxeert je kleren, je figuur, hij praat nadat het allemaal gezegd is tot het allemaal onduidelijk geworden is, hij houdt angstvallig in 't oog of je gezicht niet betrekt, of je je wenkbrauwen niet fronst, dit ben je hem nadrukkelijk verplicht voor al zijn moeite: een ontspannen en tevreden uitdrukking, begrip en instemming. Anders voelt hij zich dus uitgedaagd, dan geef je hem de gelegenheid om zakelijk met je te zijn, hij hoeft je niet meer naar de ogen te zien, hij kan tegenover jou een eindje van zijn achterstand goedmaken, van de frustraties waaronder hij maar al te zeer lijdt, het hengelen naar sympathie waar hij telkens misselijk van thuiskomt. Zijn in verhouding wat bredere schouders kunnen doen denken aan figuren uit een poppenkast.
Hij wil dat het glanst maar hij maakt er een kras in. Hij kan het niet uitstaan dat het ongenaakbaar en onbruikbaar is, terwijl hij zich bekrast voelt maakt hij krassen. (Door onhandigheden, onkunde, verstrooidheid en vermoeidheid, laksheid, lafheid, onverschil- | |
| |
ligheid, onwetendheid, bemoeizucht en bedilzucht, onbeheerstheid, de onstuitbare behoefte om te prediken, te manen en te oordelen, te fnuiken en te onderdrukken, te vernietigen, spoor te maken,... raakt uiteindelijk iedereen en alles bekrast.) Wat betekent eigenlijk een glanzend, ongeschonden oppervlak? De wijsheid, zegt men, komt niet voor de jaren, ze moet worden voorafgegaan door vertrouwen en loyauteit. ‘Ik mag de meningen van mijn ouders en leraars wel niet zomaar overnemen, hun standpunten niet zomaar innemen (zeggen zij zelf), ik moet ze eerst toetsen aan mijn eigen bevindingen, aan de werkelijkheid (al heb ik die dan door hun ogen leren zien) - en de anderen, zij die nooit voor me gezorgd hebben, die geen reden kunnen hebben om van me te houden, wat kan waar zijn aan wat zij voorhouden?’ Hij voelt zich gebonden door de liefde die men hem betuigt, hij kan niet dankbaar genoeg zijn, zijn afhankelijkheid is uitzichtloos, latere vrijheid zal een kwelling zijn. De gedachte aan een glanzend, ongeschonden oppervlak raakt hij niet kwijt, ze is een obsessie, angst en schuld hebben zich voor altijd van hem meester gemaakt, met een schone lei beginnen is niets anders dan een punt zetten en op de volgende regel verdergaan. Alsof er niets gebeurd zou zijn? - dat is dus onmogelijk. Als hij mogelijkheden overschat, onderschat hij invloeden, vragen lokken antwoorden uit (Antwoord!), maar zijn het oplossingen? Elke keer als je hem ziet is hij groter geworden, hij geeft zijn ogen de kost, maar wat ziet hij? Wat heeft hij ondervonden, wat vindt hij ervan, wat zal hij uitvinden: een vondst waarvoor hij bewonderd wordt? Leugens die het vertrouwen in hem schenden? Hij zal geleerd hebben op
wie hij kan rekenen en wie gelooft op hem te kunnen rekenen. Dat geloof zal hij nodig hebben, zoals de kracht om degene te zijn voor wie men hem houdt. Voor wie in hem gelooft kan hij bergen verzetten, zou hij de hoogste verwachtingen willen overtreffen.
‘Hij groeit je boven het hoofd, hij ontgroeit je, hij wordt misschien een berg waar je niet over kunt.’ ‘Hij wordt een rug waarop je meegenomen wordt, wat wordt hij niet misschien?’ Hij zal waarschijnlijk heel wat aanvatten wat niet door zal gaan, tot hij uiteindelijk zijn plaats zal vinden, hij zal vader zijn. De gedachte aan een glanzend oppervlak blijft ongeschonden zolang hij zijn plaats niet gevonden heeft. (Ooit zal hij zeggen Alles is betrekkelijk.) Het voorgevoel en de ondraaglijke spanning dat het mis moet lopen doet hem soms anders lopen, de manier waarop hij telkens van richting verandert gaat zijn richting bepalen. Hij is angstig en kent het gevaar niet, hij is overmoedig en maakt zijn ouders angstig. Wanneer zijn moed om door te gaan vastberadenheid zal genoemd worden of onverzettelijkheid, of koppigheid, vermetelheid, verwaandheid,... zullen wat aanvankelijk beschadigingen heetten merktekens zijn, onderscheidingen of kwaliteiten, kenmerken. Zo wordt hij iemand, iemand die zichzelf wordt tegen een glanzend vlak dat onschendbaar leek, waarop een kras een speer wordt en een speer een wijzer, die alles betrekkelijk maakt, die alles in verbinding brengt met alles, het glanzend oppervlak is een handig schild geworden, een luisterrijk blazoen vindt men. Dan is hij trots op wat hij heeft gedurfd, dat hij de schijn heeft doorgekrast op het gevaar af zichzelf te doorsteken, dat hij zichzelf heeft durven zijn. Wat is hij geworden? wordt wel eens gevraagd. Elke keer dat ik hem zag was hij groter geworden. Hij blijft het allemaal doen glanzen alhoewel het er voor hemzelf minder toe doet. Naar zijn ouders blijft hij brieven schrijven: overwinningsbulletins die smeekbeden zijn, betogen die bekentenissen zijn, verwijten en vermaningen die betuigingen zijn van aanhankelijkheid. Wat voor oude mensen heeft hij nu meegebracht? zullen de mensen zeggen, protesteren ze, vereerd en verlegen, onzeker en onwennig maar gereed om zich te laten
vleien, om zich wat dan ook te laten welgevallen: hij toont hen zoals hij hen ziet, hij laat zien wie hijzelf was, zoals hij het zich kan herinneren, hij kent hen zo goed, hij is als geen ander met hen vertrouwd, al hun onvolkomenheden dekt hij met de mantel van zijn inzichten.
|
|