| |
| |
| |
Hugo Bousset
Overlevingskroniek
Frans van Isacker, Averechts verloop. Kroniek van een meedogenloze eeuw. Antwerpen, Houtekiet, 1988, 156 p.
Frans van Isacker (1920), jurist, hoogleraar en romancier, heeft een grote, zesdelige ‘kroniek van een meedogenloze eeuw’ ontworpen, waarvan recent het eerste deel, Averechts verloop, verscheen. Het is de bedoeling via geromanceerde documenten en echt gebeurde anekdotes de groeiende ondergang van de 20ste eeuw te schetsen. Hoe meedogenloos die eeuw ook is, de auteur wordt nergens agressief of bijtend: hij vertelt vol zacht verdriet en teder medelijden hoe het allemaal fout is gelopen, hoe een nieuw fin-de-siècle onafwendbaar wordt. Het eerste deel omspant de periode tussen de belle époque en de eerste wereldcrisis van de jaren dertig. Daartussen worden de Eerste Wereldoorlog en de ‘gay twenties’ geëvoceerd. De laatste alinea van de roman wijst reeds vooruit naar de andere delen van het project: ‘Iedereen was de Eerste Wereldoorlog vergeten of deed alsof; de Eerste Wereldcrisis was volop bezig; de Tweede Wereldoorlog stond voor de deur, maar niemand kon het zien en van de Tweede Wereldcrisis had natuurlijk niemand een flauw vermoeden. Toch stond in de sterren van deze meedogenloze eeuw geschreven dat alles onherroepelijk op komst was...’ Ik vermoed dat de cyclus zal eindigen voorbij de oliecrisis van 1973.
| |
Tegen de tijd
De zesdelige kroniek ontwikkelt nog een tweede thema. Terwijl onze meedogenloze eeuw naar haar einde rent, maakt de auteur een averechtse beweging, ‘back to the roots’. Achter het objectiverende masker van de historische kroniek zit een poging tot ik-queeste verborgen. Dat wordt overigens meteen duidelijk uit het citaat waar de Proloog tot het eerste deel mee begint. Het is een citaat uit De aanslag van Harry Mulisch en ik haal er één zinnetje uit: ‘Ook hij stond met zijn rug naar de toekomst en met zijn gezicht naar het verleden.’ De persoonlijke geschiedenis gaat dus een richting uit die tegengesteld is aan die van de wereldgeschiedenis. Maar niet alleen de richting, ook de sfeer is contrasterend. Het steeds meedogenlozer worden van de eeuw is het meest opvallende leidmotief van Averechts verloop. Tegelijk zijn precies de slothoofdstukken van de roman doordrongen van de paradijselijke jeugdjaren. Het alter ego van de auteur, Ludovic, beleeft er met Bertje een heerlijke tijd van zuiver, ongerept kindergeluk. Hoofdstuk 20 heeft de titel ‘Het einde van de gay twenties’ gekregen, maar precies daar spelen de verrukkelijke schavuitenstreken van de ‘tweeling’ Bertje en Ludovic een grote rol. De rampzalige beurs-crash van Wallstreet op 24 oktober 1929 en het bouwen van zandkastelen in Koksijde vallen voor Ludovic en Bertje gewoonweg samen.
Het is voor mij duidelijk dat zowel struc- | |
| |
tureel als thematisch de donkere komende wereldgeschiedenis en de haast tot mythe van zuiverheid verheven persoonlijke voorbije geschiedenis elkaar in evenwicht houden. Ook die omgekeerde evenredigheid is een mogelijke verklaring van de titel ‘Averechts verloop’.
Meteen is duidelijk dat de cesuren tussen de afleveringen van de zesdelige cyclus niet alleen bepaald worden door historische gebeurtenissen, die de geschiedenis van België mee hebben gemaakt. Zo eindigt Averechts verloop weliswaar rond de periode waarin de genoemde crash van Wallstreet het begin inluidde van de eerste wereldcrisis, die Hitler en Mussolini schandelijk zullen misbruiken, maar tevens met de start van de ministeriële carrière van Rodolf Huygebaert, het alter ego van Philip van Isacker, de vader van de auteur. Philip werd voor het eerst minister in 1931 voor het ‘departement van vervoer’. En de roman begint niet alleen rond 1900 omdat dan ‘la belle époque’ kan worden geschetst, maar ook en vooral omdat een paar jaar later Rodolf Huygebaert kiest voor de wijsbegeerte en letteren, een universitaire studie die in zijn ogen had moeten leiden tot een wetenschappelijke loopbaan. Het ‘averechts verloop’ van zijn bestaan zal hem later, via de rechtsstudie, in de harde wereld van de top-politiek doen verzeilen.
| |
Verbergingstechnieken
De dubbele thematiek van de roman heeft duidelijk een literaire functie - ze bepaalt de compositie van het boek en verruimt de problematiek ervan, maar ik ben ervan overtuigd dat ze tevens beantwoordt aan de diepzittende bekommernis van Frans van Isacker om zich te verbergen achter een objectiverend, historisch kader. Die stelling wordt onderstreept door nog andere elementen. Er is ten eerste de naamgeving. We komen lezend in contact met figuren als August en Frans van Cauwelaert, Ernest Claes, Jan Grauls, Frans Daels, August Vermeylen, Oscar de Gruyter, René de Clercq, Maurits Sabbe, Cyriel Verschaeve, Kardinaal Mercier, Emile Vandervelde, Staf Declercq, Gustave van de Woestijne, Charles Woeste, Gustave Sap, enz. Er is maar één belangrijke naam die ontbreekt: Philip van Isacker, de in 1884 te Torhout geboren politicus, groot animator van de progressieve christen-democratische vleugel van de conservatieve Katholieke Partij, eerst te Mechelen, later in het hele land - iets wat priester Daens hem te Aalst sinds 15 april 1893 had voorgedaan -, volksvertegenwoordiger voor het arrondissement Mechelen tussen 1919 en 1938 en aanhoudend minister over de diverse regeringscrisissen heen tussen 1931 en 1938. Deze Philip loopt in de roman rond onder de naam Rodolf Huygebaert. Alle feiten kloppen - er wordt overigens door de alwetende verteller vaak verwezen naar Rodolfs dagboek, waarmee wel Philips dagboek zal worden bedoeld -, maar de naam Van Isacker blijft onvindbaar. En zo komen we vanzelf terecht bij een tweede verbergingstechniek: het vertelperspectief. Er is geen ik-verteller, wat best had gekund, want het alter ego van de auteur, Ludovic Ledoux, speelt in de roman een zeer grote rol. Ook worden haast geen fragmenten van Rodolfs dagboek rechtstreeks in de ik-vorm opgenomen. Het hij-verhaal schept afstand en laat de auteur toe zich te verbergen achter een schimmenspel van hij-personen, die bovendien nog een andere naam krijgen, wat in een
‘kroniek’ uiteraard dubbel opvalt. Het derde punt is echter het meest in het oog springend. In de Proloog tot Averechts verloop, die eigenlijk de proloog tot de zesdelige cyclus is, wordt snel duidelijk gemaakt dat de genaamde Ludovic Ledoux de maskerman is van Frans van Isacker. Zijn vrouw Isabel verdween voorgoed dichtbij hun huis in Muizen; later woont hij samen met de meer dan twintig jaar jongere Thérèse Masena, een allusie op Elisabeth Marain, die 23 jaar jonger is dan de auteur en die zichzelf in haar derde roman Uitgestelde thuiskomst (1983) op haar beurt verbergt achter de naam Thérèse; deze laatste is overigens verliefd op een zekere Ledoux! En dan vermeld ik nog niet eens de klankverwantschap tussen de namen Masena en Marain. Thérèse heeft Ludovic ‘op de valreep van de eeuw’ een ‘tweede leven’ be- | |
| |
zorgd. Maar het punt waar het mij om te doen is, ligt elders: waarom heeft Frans van Isacker van Ludovic Ledoux een adoptiekind gemaakt van Rodolf Huygebaert, alias Philip van Isacker? Ik denk dat de auteur ook hier weer gestreefd heeft naar een zekere objectivering: door zijn persoonlijke levensloop in een adoptiekind te projecteren, schept hij afstand en kan hij de geëerde vaderfiguur afstandelijker en serener benaderen.
De genoemde verbergingstechnieken laten hem toe de bron van zijn bestaan, de paradijselijke jeugd, in het geheim te koesteren en er zich steeds weer aan te laven. Een directe autobiografische of documentaire aanpak zou de mythe van de zuivere jeugd ontluisteren en de steeds meedogenlozer wordende eeuw vrij spel geven.
| |
Met bittere stem
De reeds vermelde alwetende verteller van Averechts verloop heeft de gewoonte vooruit te wijzen naar de volgende delen van het zesluik. Het meedogenloze karakter van onze tijd wordt duidelijker via die auctoriële commentaren dan door de historische gebeurtenissen tussen 1900 en 1930, met uitzondering van de Eerste Wereldoorlog natuurlijk. Zo heeft de verteller het over ‘het cynische economisme dat vanaf de jaren zestig deze onverbiddelijke eeuw zou tekenen.’ En hij gaat verder: ‘Niet alleen gingen het politieke leven en de ambtenarij eraan verloren; tegen het einde van de eeuw aan werd ook de magistratuur besmet door de alom heersende machtswellust, waarin de politieke partijen, de syndicaten en holdings betrokken raakten.’ Ook vindt hij dat niemand kon voorzien dat in België ‘het gekibbel tussen de twee stammen steeds maar kleinzieliger werd en de slagen die links en rechts elkaar onder de gordel toebrachten het morele peil van de maffia hadden bereikt.’ Nog elders heeft hij het verbitterd over ‘een tijd dat men vader en moeder zou vermoorden in de niets ontziende en corrupte strijd om het verkrijgen en het behouden van de macht.’ Ik kan niet anders dan hierbij verklaren: er moet in de maatschappelijke evolutie en/of in het privéleven van de auteur sinds 1972 véél gebeurd zijn. In dat jaar verscheen zijn m.i. belangrijkste roman Vijftig aan de wand. De 50-jarige, stervende hoofdpersoon zegt daar nog het volgende: ‘De halve eeuw die ik heb geleefd, heeft mij leren geloven in de vooruitgang van de mens op aarde.’ en ‘In mij heeft zich het geloof ontwikkeld dat de ontplooiing van de mens minder dan ooit te stuiten is.’ Er zijn met name twee grote bronnen van beschaving op de queeste van de mens door tijd en ruimte. In de eerste plaats het ‘mediterrane
avontuur’, een ware explosie van beschaving, kunst en cultuur, waarvan de continuïteit opvalt: Noord-Afrika, Klein-Azië, Griekenland, Italië en zo verder naar het noorden en het westen. Maar pas vanuit de tweede bron, het christendom, ontspringt het bevrijdende besef ‘dat wij allen gelijk zijn aan elkaar en elkaar in gerechtigheid moeten waarderen.’ Noch de Franse Revolutie noch het marxisme kunnen z.i. verklaard worden zonder de voedingsbodem van het evangelie, en dat ondanks de vaak nefaste acties van de Kerk als machtsinstituut. De maatschappij heeft tot doel het samenleven van de mensen met elkaar op een zo rechtvaardig mogelijke wijze in te richten, in de lijn van de mediterrane en christelijke beschavingen. Op dat ogenblik, in 1972, kon de auteur nog hoopvol enkele punten opsommen die schreeuwden om verandering, opdat iedereen zich vrij zou voelen: de verdere afbraak van de geboorteprivilegies, het breken van de macht van het geld, het opruimen van de overmacht der kennis, aandacht voor fysiek en mentaal gehandicapten, bescherming van het ongeboren leven en van het leven van de stervende, emancipatie van de vrouw... Wat ik indertijd aan Frans van Isacker apprecieerde en me nu nog altijd binnenpretjes bezorgt, is het feit dat hij de levende illustratie is van de onvatbaarheid van een intelligent en kritisch man en dat het dus onmogelijk is hem in een van onze verzuilde hokjes te stoppen. Wat je moet met iemand die tegelijk de Kerk aanvalt en het christendom looft? En met iemand die tegelijk het kapitalisme verfoeit en zich kant tegen euthanasie en abortus? Heer- | |
| |
lijk doorprikken van het gescleroseerde, verzuilde ‘denken’ in ons land!
Maar ik keer terug naar de vraag wat er dan omstreeks 1972 veranderd is. Wat maakt de nieuwe Van Isacker zo zwartgallig over de toekomst? Wat doet hem verlangen naar het voorbije paradijs van de jeugd? Reeds in het Naschrift tot Vijftig aan de wand vermeldt de auteur het overlijden van zijn vrouw. Maar bovenop slaat reeds in 1973 de oliecrisis toe, die het meedogenloze einde van onze eeuw tekent en de auteur dwingt met zijn rug naar de toekomst te gaan staan. En een overlevingskroniek in zes delen te schrijven.
| |
A man for all seasons
De eigenlijke hoofdpersoon van Averechts verloop is Rodolf Huygebaert, waarin de auteur zijn vader heeft geprojecteerd. Ook bij Rodolf is de geestelijke onafhankelijkheid zeer opvallend: tegelijk katholiek en pluralistisch, vlaamsgezind en belgicist, intellectueel en voorman van de arbeiders. Zo sluit Rodolf in het atheneum van Mechelen vriendschap met een van zijn collega's, Maurits Sabbe. Zijn houding wordt duidelijk uit het volgende citaat: ‘Rodolf was katholiek, Sabbe vrijzinnig, maar dat stoorde hen helemaal niet, wat in die tijd niet al te best begrepen werd. (...) Van de andere kant voelden beiden, nog voor het echt de kop opstak, de gevaren van het activisme aan. August Borms was immers leraar aan het athenaeum van Mechelen geweest.’ Noch Sabbe noch Rodolf willen tijdens de Eerste Wereldoorlog horen van een of andere vorm van collaboratie (onafhankelijk Vlaanderen; Anschluss), maar ze zijn wel vlaamsgezind: ze stichten eendrachtig een ‘comité der volksvoordrachten’. Beiden ondertekenen in augustus 1915 ook het manifest van de ‘passieven’, samen met o.m. August Vermeylen, Alfred Hegenscheidt, Herman Teirlinck, Karel van de Woestijne, Camille Huysmans, enz. Natuurlijk staat Rodolf een paar keer voor een verscheurende keuze. Lodewijk Dosfel komt hem aan de pas door de Duitsers vernederlandste Gentse universiteit een leerstoel in de Moderne Geschiedenis aanbieden. Dat zou twee dromen van Rodolf tegelijk vervullen: participeren aan de uitbouw van de eindelijk tot stand gekomen eerste nederlandstalige universiteit en dus aan de ontwikkeling van zijn geliefde volk; een wetenschappelijke carrière uitbouwen in zijn lievelingsvakgebied. Maar hij weigert. Daarna gaat hij zelfs niet in op een benoeming als leraar aan het belangrijkste atheneum van het land, dat van Elsene, wat hem sancties oplevert, want hij wordt overgeplaatst naar Leuven, in een vijandige activistische sfeer en 25 km van
huis. Maar Rodolf verliest de moed niet. Hij wordt voorzitter van de centrale studiekring van vlaamsvoelenden, die zich echter buiten het activisme houden. Uit die studiekring ontstaan spontaan drie tendensen: de boeren, de werklieden en de middenstand, en als vierde, de intellectuele initiatiefnemers. De standenorganisatie van de latere politieke partijen is in Mechelen geboren. Als na de oorlog enkele leden van de studiekring wegens vermeende collaboratie vervolgd worden, kan Rodolf de vervolgingen stilleggen met hard bewijsmateriaal. Hoewel Rodolf blijft dromen van een wetenschappelijke loopbaan - na de oorlog gaat hij in Leuven rechten studeren -, kent zijn leven een ‘averechts’ verloop. Bij de eerste naoorlogse verkiezingen in het najaar van 1919 wordt hij willens nillens de vertegenwoordiger van de arbeiders in de gemoderniseerde katholieke partij. De franssprekende Mechelse conservatieven trekken zich wrokkig terug in de Katholieke Nationale Vereniging, maar dat blijkt een achterhoedegevecht te zijn. De teerling is geworpen. Rodolfs partij doet het uitstekend en hijzelf begint aan een lange politieke loopbaan, die in 1931 zal culmineren in een ministerschap. Zijn democratische, vlaams- en sociaalvoelende mentaliteit blijkt nog het best uit zijn maidenspeech van mei 1920, waarin hij pleit voor het stakingsrecht en de syndicale vrijheid, en uit zijn wetsvoorstel van 1928, waarin hij de vernederlandsing van het procesrecht in Vlaanderen opeist.
Bovenstaande lectuur van de roman Averechts verloop is slechts partieel. Haast ongemerkt zit in het boek ook een stuk ‘nouvelle
| |
| |
histoire’. Bij Rodolf thuis ontdekt de lezer een langzame modernisering met telefoon, bad-met-lopend-water, auto, radio, doorspoelbare w.c., schrijfmachine, enz.
Verder wordt de tekst erg luchtig door het inlassen van treffende portretten (Koning Albert, Lenin), precieze tijdsbeelden (de ‘gay twenties’), goed vertelde anekdotes (de Dijleavonturen van de ‘tweeling’ Bertje en Ludovic). In het genre van de klassieke roman, dat in Vlaanderen nog maar weinig beoefend wordt, heeft Frans van Isacker een voorbeeldig werkstuk gepubliceerd, dat de lezer doet uitkijken naar het vervolg. De (soms averechtse) rijmen tussen de hoofdpersonages en het tijdsgewricht vormen de belangrijkste charme van het boek. (Auto)biografie en kroniek, existentiële geladenheid en historische accuratesse houden elkaar in een voorbeeldig evenwicht.
|
|