is: de vroegmorgenlijke ontmoeting van de dichteres en de melkboer die zijn dagelijks ritueel uitvoert. Hij vervangt het leeggoed door volle flessen, berekent het bedrag van het geleverde en geeft het wisselgeld terug. Voor en na de zakelijke afhandeling zegt hij twee korte zinnetjes, eentje bij wijze van begroeting over het weer dat al fris wordt (‘anders’ lijkt op een voorbehoud ten opzichte van de verwachte weersgesteltenis) én eentje, bij het wegrijden, over de snelle gang van het jaar en van de tijd, want er zit alwéér een r'tje in de maand, het is al september. In deze tot berusting stemmende volkse zegswijze waarbij de consumptie van mosselen beperkt moet blijven tot de herfst, de winter en het vroege voorjaar, ligt de brug naar de laatste vier versregels waarin de dichteres hààr gewoontehandelingen volbrengt (de bestelling mee naar binnen nemen, het wisselgeld zonder meer opbergen...) maar zich plotseling ook bewust is van de tekenen die de doodgewone realiteit haar aanreikt: de melkboer, overigens een vertrouwde verschijning, wordt een aanzegger van het voorbijgaande leven dat ouderdom en naderende dood meevoert. Alles gaat voorlopig door als vanouds, maar dat is geen reden om niet bedacht te zijn op wat gegeven wordt en genade is. Saldo, overschot. De gratuite gelegenheidsmededelingen krijgen een diepere zin. Met verbazing en dankbaarheid constateert zij dat ze straks zesenzeventig wordt. ‘Welgeteld’ schrijft ze, met een knipoog naar de handelwijze van de secure melkboer.
Grensgebied 2 sluit de bundel af en is niet alleen door zijn titel een complementair gedicht. Des nachts ziet zij vanuit het zeedorp ‘waar mijn wijkplaats is’, Warffum in de provincie Groningen, in de verte de regelmatig zwaaiende lichtbundels van de vuurtoren. Een tijdklok, alweer twee jaar later. En
nog tellende mijns ondanks en alreeds
ervarende dat er geen tijd bestààt,
besef ik bij dit wijlen aan de grens
het raadsel van de hoge ouderdom:
het prijsgegeven zijn en alreeds vrij.
Het raken aan de zomen van het licht.