atieve bezigheid maakt. Het boek in zijn geheel is dan ook véél beter geslaagd dan De zwarte bruidegom, en het is duidelijk dat er deze keer een ordenende geest aan te pas is gekomen.
Na een korte inleiding volgt de eigenlijke roman die bestaat uit vier hoofdstukken, die ieder op zich een aantal tekstlagen bevatten die met elkaar zijn verbonden of die naar elkaar verwijzen d.m.v. titeltjes en nummeringen. Het chronologische verhaal over dokter van Babylon die zijn patiënten bezoekt, wordt zodoende onderbroken door bedenkingen, herinneringen, brieven en toneelfragmenten. Maar de schrijver heeft er ditmaal voor gezorgd dat de tekstsprongen minder willekeurig zijn: op heel wat plaatsen wordt het chronologische verhaal afgebroken op een moment dat er iets te gebeuren staat, zodat er een zekere spanning wordt opgewekt. Hierdoor toont van Babylon dat hij de techniek van het schrijven steeds beter in de vingers krijgt. Met enige ironie geeft hij de gebruiksaanwijzing bij de tekst: ‘Je begint vooraan en je eindigt een paar uur later mutatis mutandis achteraan’ (p. 10).
Zijn personages zijn verzonnen, schrijft hij in zijn inleiding, maar het materiaal waarmee hij heeft gewerkt (brieven en meningen) komt uit de realiteit. Zijn boek gaat in de eerste plaats over de dood, die hij - als dokter én als mens - steeds in zijn nabijheid weet. Vandaar ook dat de roman als motto meegekregen heeft: ‘Schrijven is leren van kanker houden’. Maar tegelijkertijd wordt het ook ‘een liefdesgeschiedenis à trois’ (p. 63).
Dokter van Babylon is emotioneel erg in de war. Hij voelt zich niet (meer) gelukkig als arts omdat hij te veel bij het leed van zijn zieken is betrokken; hij is verliefd op de zwarte Masurigira uit Carthago, die de vriendin is van de seropositieve Bogumil (een priester!!); zelf wacht hij angstig de uitslag af van zijn aidstest (een vergissing met namen doet hem vrezen dat hij aan een vroegtijdige mentale aftakeling lijdt, veroorzaakt door het virus); en bovenal is hij eenzaam. In het toneelstuk, getiteld De keuze van Herakles (‘liever kort en hevig dan lang en saai leven’, p. 31), speelt hij de rol van Tom, de scepticus. Tom, alias van Babylon, komt via de aidspsychose tot de volgende bedenking: ‘Het feit dat je een ziekte kan doormaken zonder dat je daar iets van merkt, vind ik verbluffend. Je hebt er geen flauw benul van wat er in je lichaam gebeurt. Je lever en je hart, je hypofyse en je lymfocyten vragen niet naar je mening. Je hebt geen donder te zeggen over jezelf’ (p. 52). Het aidsvirus heeft de mens terug bewust gemaakt van zijn kwetsbaarheid, terwijl het onvoorwaardelijk geloof in wetenschap en geneeskunde opeens flink aan het wankelen is gebracht. Bovendien wordt het privé-leven van sterren en vedetten als vuile was op straat geslingerd (‘Nu blijkt dat al die jaren iedereen het met iedereen heeft gedaan’, p. 149). De zogenaamde ‘safe sex’ vindt Tom alleen maar hinderlijk (‘Als je van iemand houdt dan wil je toch ook je kiemen met hem delen?’, p. 32) en het gebruik van een condoom staat de echte genegenheid en romantiek in de weg. En daaraan hebben zoveel mensen juist behoefte, constateert dokter van Babylon: ‘Aan de oppervlakte gaat het over reuma en cholesterol, maar daaronder suddert een kokende massa emoties, die te maken hebben met frustratie, tekort aan liefde en tederheid (...)’ (p. 55). Leo, Toms tegenspeler in het
toneelstuk, wijst echter op het gevaarlijke en immorele gedrag van mensen, vooral homo's, die hun voorzorgen niet nemen bij het vrijen.
De Carthaagse Masurigira leert Dirk van Babylon inzien dat de blanken veel te gehaast leven en dat ze in de waan verkeren dat ze hun bestaan tot in de puntjes kunnen organiseren en overzien (maar ook die illusie heeft aids tenietgedaan). In de vorm van een allegorie vergelijkt zij de blanke met een hagedis, altijd schichtig en nerveus op zoek naar iets, terwijl de zwarte veeleer op een kameleon lijkt, ‘traag en onverzettelijk (...), zoals de kosmos, in harmonie met het ritme van de planten, synchroon met het ritselen van de levende wereld om hem heen’ (p. 70). Vandaar dat Carthago, het ‘mishandelde continent’ (p. 95), moet herrijzen, al verneemt van Babylon uit een brief van Masurigira's broer