teem en vertoont sterke gelijkenissen met Het anagram van de wereld. Het is het luchtigste stuk uit het hele boek. De congresgangers zijn carnavaleske figuren die als marionetten worden gemanipuleerd en, zoals te verwachten, ontaardt het hele Internationale Congres in een groteske farce.
Het laatste deel, ‘De Hemellichamen’, is opmerkelijk korter dan de drie andere en werkt door zijn reflecterend karakter als een soort van epiloog. Uiteindelijk kiest de ik-verteller opnieuw voor ‘de volheid van alle mogelijke werelden’ die hij vindt bij de sterren en de godinnen, zijn odalisken ‘met hun navels als juwelen’, zijn wereld uit De voornamen van de maan: ‘Mijn waarheid is de zonsopgang boven een ongeschonden vlakte: wolken, horizon en stilte, met de smaak van de vrijheid waarvan de burgerlijke maatschappij alleen karikaturen aanbiedt en waarborgt.’ (359)
Portocarero's boeken lijken wel een illustratie van een holistische denkwereld. ‘Holisme is de verzamelnaam voor deze denkbeelden die worden gekenmerkt door een zucht naar allesomvattende integratie en een afkeer van verbrokkeldheid.’ Dit citaat staat op de kaft van Michel Korzec's Kitsch van het holisme, een twistschrift waarin een aantal bezwaren tegen deze denktrant worden uiteengezet. Holisme of New Age Movement is vooral een denkwijze in de wetenschap en poogt inzichten uit de mystiek en oosterse filosofieën in het wetenschappelijke denken te integreren. ‘De kern van de problemen van onze cultuur zien ze in het zogenaamde analytisch reductionisme dat zich als het enige echte rationalisme presenteert.’ (32) Het alternatief ligt in een ‘mensvriendelijke, ecologische, allesomvattende, niet-vervreemdende, niet-lineaire maar circulaire, vrouwelijke, taoïstische-boeddhistische wetenschap en dito maatschappij.’ (72) De zoektocht naar het oergevoel en een sterke verbondenheid met de natuur, het verlangen naar een kosmisch levensgevoel van het hoofdpersonage sluiten hier sterk bij aan.
Maar De eeuw die Beiroet heet brengt nog veel meer problemen aan de orde. De auteur heeft naast zijn kritiek op het westers materialisme, met zijn kapitaalzucht en sociale vervreemding, zijn corrupte bureaucratie, zijn indoctrinatie en manipulatie van het politieke en diplomatieke bestel ook nog oog voor het probleem van de overbevolking, de wapenwedloop, de complexiteit van het leven in een metropool, drugellende, het armoedeprobleem, aids, wildgroei van de stedelijke architectuur, enz... Op sommige ogenblikken krijgt het boek de allures van een totale beschavingskritiek. Het ligt voor de hand dat een beperking in thematiek hier meer diepgang had kunnen opleveren. Zoals het nu gebeurt, worden er in de meeste commentaren open deuren ingetrapt of ronduit banale stellingen geformuleerd: ‘De gestructureerde afhankelijkheid doordringt alles: neem een vork op, en de metaalindustrie juicht, de hoogovens gloeien, de gensters dansen, en in dezelfde rook werken de wapensmeden. Onze rampen zijn een zegen, want ze scheppen werk. Haal één machine in huis, en weldra wordt het huis gevuld met toebehoren, wisselstukken, technici, werkuren. Want elk produkt verwijst naar andere Produkten voor noden van begrip, gebruik of onderhoud. De reclame maakt onze levens, volgens de behoeften van de machines die men ons eerst verkocht heeft.’ (204-205)
Portocarero blijft de hem zo eigen stijl als visitekaartje hanteren. Dat betekent dat ook het taalgebruik van deze roman erg maniëristisch en overladen is, vol van soms gezochte beeldspraak en met wijdlopige beschrijvingen. Zijn stapelmethode sorteert een omgekeerd effect van wat allicht bedoeld is. In plaats van een evocatie van het jachtige, onleefbare stadsritme krijg je hier omslachtige, onleesbare passages. De auteur kijkt niet op een vergelijking meer of minder. Zijn gechargeerde retoriek met veelvuldig gebruik van de wij-vorm, hoofdletters, cursivering, rechtstreekse aansprekingen tot de lezer (zelfs in de U-vorm) en de talrijke retorische vragen maken de stijl zwaar en log. Dit alles levert het volgende soort proza op: ‘Zullen de zach-