zo veel verschillen tussen lezers van hier en van ginds. Dat lijkt maar zo. Neem Amsterdam, een grillige stad. Ik rij nogal eens met de tram, neem hier om de hoek een lijn die naar de Bijlmer gaat, waar veel Surinamers wonen. Die mensen reageren veel spontaner dan wij, en als ik op televisie ben geweest dan gebeurt het regelmatig dat ze me aanspreken en zeggen: “Dat was een prachtig gedicht dat je gisteren weer hebt gelezen.” Dat is ook zo mooi, zij spreken van een gedicht als ze een tekst bedoelen die gevoelsmatig is en kort. Maar het mooist is dat deze mensen, die uit een totaal andere cultuur komen, toch iets herkennen in deze verhalen. Het enige wat, zeker tussen Nederland en Vlaanderen, soms een barrière vormt, is het gebruik van dialect. Niet zozeer als men het leest, wel gesproken, bijvoorbeeld ook in de film. De film van Bert Haanstra deed het in Vlaanderen niet, precies daardoor denk ik. Als Johnny Kraaikamp zegt, “je maakt een paar deuren open” dan begrijpt geen Vlaming dat hij bedoelt een aantal kroegen te hebben bezocht. Toen Gerd de Ley zijn theaterprogramma met werk van me samenstelde “Bemoei je d'er niet mee” heb ik hem aangeraden mijn stukjes in het Antwerps te “vertalen”, wat hij heeft gedaan, en met succes, er zijn honderden opvoeringen gegeven.’
Toen, in 1985, kon ik het gesprek nog zo laten eindigen:
Terwijl hij praat, rustig, met veel zon op zijn gezicht, denk ik dat hij niet echt een oude man is. Hij heeft altijd bijzonder mooi en geestig en ontroerend over oude mensen kunnen schrijven (Dag Opa en Oude Mensen noemde hij twee van zijn bundels) en nu maakt hij gewoon handig gebruik van het feit dat hij 71 is om zijn personages ook eens te spelen. Ik vraag hem of hij dikwijls denkt, verrek, dat is een aspect van oud zijn waar ik geen vermoeden van had.
‘Als je jong bent schrijf je natuurlijk over oude mensen als over vreemde, curieuze mannetjes. Later merk je dat je in dat personage bent gegroeid. Of moet ik zeggen “bent gekrompen”? Wat je vroeger curieus vond beleef je nu zelf, en dan zie je inderdaad dat een en ander je is ontgaan. Wat ik nooit had verwacht is de malicieusiteit die heerst tussen ouwe mannen. Een voorbeeldje. Ik loop op de Nieuwe Zijds Voorburgwal, waar cafeetjes zijn met terrassen. Ik wandel dan altijd tot bij het laatste in de rij, omdat ik daar het liefst zit. Op zekere dag zaten daar twee oude mannen, en een van hen zei toen tegen me, met zo'n glimlachje: “Dat lopen, dat gaat niet zo best meer eh, dat lopen.” Ik heb hem toen geantwoord: “Maak je maar geen zorgen, ik had jou zien zitten en dan begrijp je wel dat ik geen haast had om hier te komen.” Dat soort malicieuze toestanden komt zeer veel voor. Ik zou het me beter kunnen voorstellen van zeer jonge mensen, maar het komt vaak voor bij ouderen. Zo'n oude onbekende man die je op straat aanspreekt en zegt: “Je sleept een beetje met je been, wist je dat.” Oude dames hebben dat veel minder. Zij hebben meer gevoel voor solidariteit. Ze spelen het ook allemaal geraffineerder, ze zijn subtieler en dus valser dan wij, ouwe mannen zijn logger. Overigens word je, met de beste bedoelingen, voortdurend geattendeerd op het feit dat je oud bent geworden. Ik ben nog steeds actief, ik heb dus een agenda, waar ik nauwgezet alle afspraken in noteer. Maar sinds een jaar of twee word ik door een juffrouw van de televisie trouw twee dagen voor de opnamen opgebeld. Ze vraagt me telkens of ik het niet vergeten ben. Schattig bedoeld hoor, maar het is een stille wenk. Ik ben oud geworden, dus. Het hoort er bij. Laatst was ik bij een uitgever. Na het gesprek wou ik eruit, van de 3de etage naar beneden. Vroeg een lieve juffrouw van het kantoor: “Zal het gaan, meneer Carmiggelt?” Wat zou
ze gedaan hebben als ik “neen” had gezegd? Me op haar rug naar beneden gedragen? Maar ik loop onder die dingen niet gebukt.’
Nog enkele volzinnen later besloot ik mijn stuk met de opmerking dat Carmiggelt, inderdaad, de man van het understatement blijft.
En ik voegde daar aan toe: ‘Zelfs de manier waarop hij ouder is geworden demonstreert dat. Hij zal waarschijnlijk nooit echt dood gaan.’