stoplappen, herhalingen..., een pijnlijke illustratie van hun taalonmacht. Die taalonmacht valt samen met hun onmacht om een zinvol bestaan uit te bouwen. Dat wordt treffend geïllustreerd door de geschiedenis van Sylvia, die als nieuwelinge in het restaurant van een warenhuis werkt en dat werk ervaart als robotachtig en geestdodend. Ze gaat helemaal vervreemden van zichzelf en van de werkelijkheid. Als ze flauwvalt, mag ze enkel nog de vaat doen, wat door de personeelschef als een ‘gunstmaatregel’ wordt voorgesteld. Sylvia komt innerlijk in opstand, maar ze wordt langzaam fijngemalen door de fatalistische gelatenheid van haar omgeving. Ze krijgt de volgende raad: ‘Het is toch niet zo moeilijk om de personeelschef eens een plezier te doen. Ge weet hoe hij is. Hij peinst op niets anders. Mannen zijn zo. Maar hij is heel voorkomend.’ Dat citaat zit boordevol ingebouwde normen en dwangmatige patronen. Die patronen zijn zowel maatschappelijk (bazen en ondergeschikten) als seksueel (mannen en vrouwen). Ook buiten haar werkmilieu zit Sylvia vast in allerlei opgelegde structuren, die haar leven bepalen. Zo is ze verplicht te wonen in ‘huizen in rijen gebouwd’. het zijn ‘reeksen identieke constructies, waarvolgens verloopt: het denken, de gesprekken, het aanvaarden en het uitsluiten.’ Thuis wordt Sylvia's vriendin Erna geslagen door haar man. Ze kan zich daar niet tegen verzetten: ‘Hij heeft thuis ook niet anders gezien. Zijn vader sloeg zijn moeder ook. Hij kan er niets aan doen.’ Sylvia en Erna leven een eendimensioneel bestaan, waarin ze gedegradeerd zijn tot objecten van een (nood)lot, dat ze zichzelf aanpraten.
Sylvia is de hoofdpersoon van het eerste hoofdstuk. In het tweede hoofdstuk beschrijft Hoste indringend de problematiek van Gerda, die moet stempelen. Aan de stempellokalen komt ze in contact met Turken, die wonen in verkrotte huizen en aan wie de raad wordt gegeven terug te keren naar hun ‘middeleeuwse dorpen in Klein-Azië.’ Verder ontmoet ze gevluchte leden van allerlei bevrijdingsorganisaties, die koudmakende verhalen vertellen over gruwelijke folteringen. Ze maakt ook kennis met Magda, die zich als werkvrouw en loonslaaf uitgebuit voelt. Magda en de andere vrouwen moeten in de spiritusfabriek ook de vuilste en gevaarlijkste klusjes opknappen, hoewel daar in hun contract geen sprake van is. Als Magda bij de bazen gaat protesteren, wil niemand haar volgen en wordt ze ontslagen. Ook de vakbonden zwijgen in alle talen: ze participeren aan de machtsuitoefening in het bedrijf. Macht corrumpeert. De vakbonden staan aan de foute kant. Magda krijgt te horen dat haar werk beter door een man zou worden gedaan en dat ze mag blij zijn dat ze niet ‘om ernstige redenen’ ontslagen is, want dan zou ze niet eens kunnen stempelen. De patroons hebben alle teugels in handen; de kleintjes eten elkaar op. Tot die kleintjes hoort ook de politie, die Gerda op straat oppakt en seksueel terroriseert.
In hoofdstuk 3 staat Eva model voor vervreemding van de arbeid en bestaanswalg. Hoewel ze een universitair diploma heeft, moet ze ‘voorlopig’ in een studentenhome de kamers schoonmaken. Dat bestaan, waarvan ze moet kotsen, wordt in de volgende passage pregnant beschreven: ‘Als de werkvrouwen om half vier 's namiddags naar huis gaan zeggen ze slaapwel tegen elkaar. Naar huis gaan, boodschappen doen, eten klaarmaken, afwassen, de kinderen in bed steken, nog wat naarde t.v. kijken, uw boterhammen voor 's morgens klaardoen, de wekker zetten, gaan slapen, om half zes opstaan, maken dat ge om kwart over zes op uw werk zijt en weer kamers kuisen tot half vier, tot ze weer naar huis mogen.’
Het lange vierde hoofdstuk speelt zich af in de Relais: ‘In een koffiebar als de Relais worden de maatschappelijke verhoudingen duidelijker.’ Verschillende opstandige diensters moeten inbinden en vluchten in hun feuilletoneske dromen. In crisistijd staan tientallen werknemers klaar om zonder morren hun plaats in te nemen. De bewuste Sonja wordt langzaam geplet tussen de gemeenplaatsen, die haar van overal in het café aanwaaien. Het is ‘alsof er uit die gemeenplaatsen geen enkele uitweg is.’ De clichés zijn de