vierkant van binaire spanningen, waarin ethische, esthetische, sociologische en poëtische componenten op elkaar inwerken en daardoor een ontwikkeling op gang brengen. Op zo'n vierkantig grondplan heeft Van Vlierden de evolutie van de Europese roman uitgezet. Die evolutie zelf is echter niet rechtlijnig, net zomin als Van Vlierdens denken, dat wars was van dogmatisme. Integendeel, de ontwikkelingslijn wordt, via een kantelmoment, als een kringloop beschreven: ‘Joyce's Ulysses’, zo heet het, ‘reikt de hand aan de eerste Odusseus.’ (Roman en Onderwijs, p. 35). De driehoek van zijn eerste Poëtica draait zich als het ware rond zijn basisas open tot een vierkant en spant zich, in een uitwaaiering van polariteiten, tot de volledigheid van een cirkel: drie en vier is zeven, en zeven, zei Johannes, is alles.
Laten wij met zijn eigen woorden en beelden de verschillende fasen in die ontwikkeling namen geven, namen van stromingen en schrijvers. En beginnen wij met het begin. Niet met Homerus, want die epiek werd nog verteld, maar met Cervantes die voor het eerst als schrijver achter het vertellen een vraagteken heeft gezet en daarmee de fundamentele ambiguïteit van de roman voor het eerst heeft verwoord: de roman als kritisch stadium van de epiek, de roman als geschreven epiek die alleen in zijn innerlijke dynamiek te begrijpen valt, nl. een dynamiek tussen ernst en ironie, tussen afgeronde compositie en doorbreking van de vorm (p. 33-34); een voortdurend gevecht om de werkelijkheid in woorden te vangen, een hopeloos maar noodzakelijk gevecht - Sisyphus en Prometheus - omdat de vroegere vanzelfsprekendheid verder weg lijkt dan ooit.
In de belangrijkste momenten van die geschiedenis van de Europese epiek, van de 18de tot de 20ste eeuw, is die innerlijke dynamiek van polariteiten tot in de hoofdstuktitels aantoonbaar: verlichting en sentimentalisme (I), romantisch-realisme (II), realisme en naturalisme (III), symbolisme en vitalisme (IV) en ten slotte - eigenlijk niet ten slotte - expressionisme en existentialisme (V). Die spanningen worden geïllustreerd aan boeken en schrijvers waarin Van Vlierden vaak zichzelf heeft gelezen. Zijn voorliefde voor auteurs die de tegenstellingen scherp aan het licht brengen - van Sterne en Diderot over Hoffmann, Gogol, Multatuli en Dostojevski tot en met Joyce - is dan ook begrijpelijk. Om het in zijn beeldrijke, speelse stijl te formuleren: ‘Sterne heeft de ernst op zijn kop gezet.’ (p. 65) of ‘De Bildungsroman wordt bij Hoffmann een groteske schaduw aangebonden.’ (p. 85). Antiroman en dubbelroman krijgen aldus in de eerste twee momenten van de Europese romangeschiedenis bij Van Vlierden een duidelijke hefboomfunctie. Maar zijn voorliefde ging ook uit naar ‘epische’ auteurs, visionairen, profeten, en gepassioneerden (‘des tempéraments’) zoals Balzac en Zola, Melville en Hardy, Tolstoi en weer Dostojevski. Met deze laatste kantelde volgens hem de roman naar de twintigste eeuw toe. Hij noemt het een keerpunt in de ontwikkeling en gebruikt ervoor Nietzscheaanse termen als ‘Umwertung aller Werte’ en terzelfdertijd ‘Wiederkunft des Gleichen’. ‘In latere stadia van de romanontwikkeling’, zo schrijft hij, ‘wanneer de roman geestelijke oefening en vooral therapie wordt en zich als creatieve daad tegenover de chaos en het niets opstelt, zal men steeds teruggrijpen naar de boeken van de man uit het Souterrain.’ (p. 181). Had Sterne de ernst op zijn kop gezet en Hoffmann de serieuze verhaalkunst een groteske schaduw aangebonden, Dostojevski heeft
de steeds extremer wordende objectiveringspogingen van realisten en naturalisten doen omslaan in een proces van verinnerlijking. Hij heeft het onderste naar boven gehaald en het binnenste naar buiten gekeerd. Hij heeft daarmee de roman van de twintigste eeuw een onuitwisbaar merkteken gegeven, merkbaar in de vitalistische roman (invloed van Bergson) waar de objectiviteit kantelt in de persoonlijke beleving van de Umwelt; merkbaar in de existentialistische probleemroman (invloed van Kierkegaard) met zijn mystiek van het kwaad en zijn verkenning van de duistere lagen van het menselijk bestaan (la condition humaine); merkbaar in het werk van de vele ‘daklozen’