Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 131
(1986)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 651]
| |
Koen Vermeiren
| |
[pagina 652]
| |
toegekend om hun auteurs te betalen.Ga naar eindnoot2 De overige tijdschriften worden gesteund via een abonnementenafname. Het verschil met Nederland is niet alleen aanzienlijk, maar wat meer is: de literaire tijdschriften werden in 1984 niet eens volledig gesubsidieerd, wegens gebrek aan bijkredieten. In 1985 werd de achterstand wel opgehaald, maar voor één tijdschrift was het alvast te laat: Heibel moest wegens vooral materiële redenen ophouden te verschijnen. Van 1977 tot '83 was de jaarlijkse subsidie nochtans verdrievoudigd, uitgedrukt in absolute cijfers (namelijk van 25.000 tot 75.000 fr.), maar de drukkosten waren inmiddels óók gestegen tot ongeveer 72.000 fr. per nummer. Toen dan in 1984 de toegezegde som geld uitbleef, had de redactie geen keuze meer: na 19 jaargangen verdween Heibel van de literaire scène.Ga naar eindnoot3 Deze geschiedenis toont ongetwijfeld aan hoe de makers van literaire bladen hier in Vlaanderen voortdurend moeten balanceren op het scherp van de snede. Eén kleine financiële tegenslag volstaat om alles uit zijn evenwicht te brengen. Of is het misschien juist de bedoeling van de Vlaamse cultuurgemeenschap om een soort ‘struggle for life’ te creëren in het tijdschriftenbestand, zodat de (financieel) zwakkere bladen wel vanzelf zullen afvallen? Het lijkt er in alles al sterk op dat er de laatste jaren inderdaad een dergelijke uitroeiingspolitiek wordt gevoerd die steunt op ontmoediging en moedwil, en niets laat voorzien dat er onder het huidige beleid enige hoop op verbetering is. Integendeel. Weet men in Brussel dan echt niet dat een klein land als het onze, dat op het internationaal-politieke vlak weinig of niets in de pap te brokken heeft, alleen maar status en aanzien kan verwerven op andere gebieden, zoals cultuur (of sportprestaties, want de Mundial is daar om het te bewijzen!)? En zijn literaire tijdschriften dan geen middel bij uitstek om die cultuur te stimuleren? Het is misschien goed om de functies van een literair blad eens even op een rijtje te zetten, in de hoop dat de betrokken politici toch ook zo af en toe eens een dergelijke publikatie inkijken. Men kan de tijdschriften eigenlijk onderverdelen in twee grote soorten: enerzijds de anthologische, anderzijds de programmatische. Anthologische bladen stellen zich open voor verschillende literaire en ideologische opvattingen, en geven op die manier een goed overzicht van wat er allemaal leeft binnen de eigentijdse literatuur. Het vroegere NVT was hier een goed voorbeeld van. Diverse auteurs, gaande van Maurice Gilliams tot Claus en Boon, hebben er in gepubliceerd, terwijl talrijke anderen via dit blad een weg naar het brede publiek vonden. Een anthologisch tijdschrift biedt niet alleen kansen en mogelijkheden aan (jonge) auteurs, maar geeft ook een reflectie op de literatuur in het algemeen, in de vorm | |
[pagina 653]
| |
van essays, kritieken en recensies, zodat de lezer bovendien goed geïnformeerd wordt over wat er zoal op de boekenmarkt verschijnt. Een programmatisch tijdschrift daarentegen verdedigt een bepaalde literaire strekking en draagt die ook uit. Het is vaak polemischer en theoretischer ingesteld dan een anthologisch, maar het zorgt er ook voor dat er een richting in de literatuur wordt aangegeven die vaak voor vernieuwing zorgt, en dat er een positieve discussie wordt aangegaan met andere literaire visies. Goede voorbeelden hiervan zijn het neorealistische Kreatief, en op bepaalde momenten van zijn bestaan ook Yang. Het is dus noodzakelijk dat beide soorten tijdschriften, elk met hun eigen functies, naast elkaar kunnen blijven bestaan. En dat literaire bladen, door de eeuwen heen, inderdaad een belangrijke rol hebben gespeeld in de ontwikkelingen binnen de literatuurgeschiedenis, wordt overtuigend aangetoond door de recente studie van de Nijmeegse literatuurhistoricus Siem Bakker, die handelt over Literaire tijdschriften van 1885 tot heden (Arbeiderspers). Een aanrader voor elke Minister van Cultuur, van welke politieke strekking dan ook. Officieel bestaan er in Vlaanderen momenteel vier ‘verzuilde’ tijdschriften, namelijk het katholieke Dietsche Warande & Belfort (na De Gids het oudste literaire tijdschrift van de Nederlanden!), het liberale De Vlaamse Gids, het vrijzinnig-socialistische Nieuw Wereldtijschrift en het Vlaams-nationalistische Diogenes (de laatste twee kwamen voort uit het NVT). Een blik op de redacties van b.v. DW&B en Diogenes volstaat om te beseffen dat de situatie er op het terrein gelukkig heel wat pluralistischer uitziet. Hoe dan ook, alle vier ontvangen ze elk 300.000 fr. aan subsidie, plus (in 1985) een gezamenlijke additionele honorering van 240.000 fr., die hen in staat moet stellen een aalmoes uit te delen aan hun auteurs. Want inderdaad, zo schijnen onze politici te redeneren, schrijven is nu eenmaal iets wat je in je vrije tijd doet, een soort hobby. En je mag al blij zijn als je de te bespreken boeken gratis ontvangt, of niet soms? Dat schrijven nochtans een zeer tijdrovend en inspannend werk is, moet onze Eerste Minister, de heer Wilfried Martens, toch zeker ook wel weten. Hoe is het anders te verklaren dat hij zijn eigen autobiografie grotendeels heeft laten (her)schrijven door een beroepsjournalist? Het is natuurlijk een mooie zaak te weten dat er tenminste al vier bladen zijn die min of meer kunnen rekenen op een vast (zij het minimaal) bedrag, maar het is nog de vraag of deze ideologische verzuiling - hoe typisch Belgisch! - het algemene literaire bedrijf in dit land wel ten goede komt. Is het wel zo vanzelfsprekend dat bladen als Diogenes of het NWT, die eigenlijk óók nog moeten bewijzen wat ze waard zijn, zomaar van start kun- | |
[pagina 654]
| |
nen gaan met een toelage van 300.000 fr., terwijl reeds gereputeerde tijdschriften als Heibel, Yang of Revolver het met 80.000 fr. en minder moeten stellen? Wat subsidieert men nu eigenlijk: politiek of literatuur? Een vreemd fenomeen is wel dat een belangrijk tijdschrift als het NVT, dat traditioneel deel uitmaakt van de officiële tijdschriftenkern, óók ten onder is gegaan. Is dat uitsluitend te wijten aan onderlinge, redactionele onenigheid, zoals Georges Adé stelt in zijn boekje De dood van het NVT (1984), of betekent het dat er naast de financiële kwestie nog andere elementen spelen? Ik geloof inderdaad dat de subsidiëringspolitiek - of liever gezegd de afwezigheid daarvan - de hoofdreden is dat het de Vlaamse tijdschriften zo slecht gaat, maar het is zeker niet de enige reden. Indien we nogmaals naar Nederland kijken, waar oplagen van 10.000 exemplaren en meer beslist geen uitzondering zijn, terwijl hier in Vlaanderen 2000 abonnementen reeds een succes betekenen, dan valt er nog een belangrijk verschil op. Bijna alle Nederlandse literaire bladen beschikken over een uitgever die er borg voor staat dat het tijdschrift, zowel naar vorm als inhoud, degelijk kan worden genoemd. Hier in Vlaanderen lijkt het wel of onze uitgevers de literaire bladen juist kwijt willen! De lay-out van onze Vlaamse tijdschriften is dan ook vaak beneden alle peil, en is zeker geen stimulans die de potentiële lezers (anderen dan de vaste abonnees) tot kopen aanzet. Nemen we als voorbeeld het NWT, dat tussen haakjes voor het grootste deel met Nederlands geld wordt gemaakt, en dat bovendien door een Nederlandse uitgever wordt gepubliceerd; dit blad heeft momenteel een abonnementenbestand dat is opgelopen tot ongeveer 6000. Dit kan alleen maar betekenen dat er hier een publiek wordt bereikt dat ruimer is dan de groep van uitsluitend literair geïnteresseerden. Het NWT is dan ook nog moeilijk een zuiver literair blad te noemen; het blijkt zeer onderhevig te zijn aan de actualiteit en aan modetendensen, en het speelt daar ook duidelijk op in. Bladen als Literatuur en Bzzlletin, in Nederland, hebben nochtans ook een groot aantal abonnementen, en zijn toch op en top literair. Schort er misschien wat aan de Vlaamse lezer? Het kan inderdaad moeilijk anders of de vraag moet vroeg of laat worden gesteld. En ik geloof zelfs dat we hier een tere plek raken. Hoe komt het dat, zoals Marcel Janssens reeds eerder signaleerde in zijn toespraak, een vereniging als BLOSO zoveel meer subsidies ontvangt in vergelijking met de literaire sector in dit land? Heel eenvoudig: omdat we hier te maken hebben met een veel grotere groep geïnteresseerden, en politici zijn nu eenmaal heel wat gevoeliger voor kwantiteit dan voor kwaliteit (het ter beschikking gestelde geld wordt overigens van harte gegund aan de sportlui, | |
[pagina 655]
| |
het gaat hier alleen maar om een vergelijking). Het ontbreekt de Vlamingen zonder twijfel aan literaire traditie, interesse en achtergrond. Cultuur blijkt in ons land nog steeds een elitaire bedoening te zijn, waarmee het overgrote deel van de mensen niets te maken heeft, en ook niets te maken wil hebben. In 1984-'85 constateerde de Heibel-redactie opeens een terugval van de abonnees. Nader onderzoek bracht aan het licht dat de meeste ex-lezers zich, door het algemene economische klimaat, genoodzaakt voelden te bezuinigen. De reactie van het individu blijkt dus volkomen overeen te stemmen met die van de overheid: cultuur is iets wat we, in vergelijking met andere sectoren, dan nog het best kunnen missen. Deze denkwijze is niet helemaal onbegrijpelijk, maar ze getuigt, op langere termijn, wel van een fatale kortzichtigheid. Cultuur beperkt zich immers niet alleen tot de produkten die worden voortgebracht, of het nu boeken, platen, schilderijen, films of wat dan ook zijn; cultuur betekent in de eerste plaats een geestelijke ingesteldheid die zich weerspiegelt in een manier van handelen en denken. Er blijkt weinig politiek doorzicht uit het feit dat men juist in een tijd van crisis zoveel offers vraagt aan de culturele sector, die toch al altijd op een minderwaardige wijze werd behandeld. Het wordt hoog tijd dat onze verantwoordelijke politici een keer gaan inzien dat het culturele beleid dat ze al jarenlang aan het voeren zijn niet anders dan zeer nefaste gevolgen kan hebben. Of rekenen ze voor onze literaire tijdschriften misschien óók op financiële steun van de Amerikanen, net zoals bij de noodzakelijke werken aan het Lam Gods? Ten slotte, hoe is het mogelijk dat er, midden in een economische terugval, toch zoveel kleine literaire tijdschriften op de markt blijven verschijnen, die het dan maar moeten stellen met, in het beste geval, een abonnementenafname? Het antwoord lijkt me hier niet ver te zoeken: er bestaat een duidelijke behoefte aan literaire publikatiemogelijkheden in Vlaanderen. Jongeren die zich afgesneden voelen van, of die willen reageren tegen de grote literaire bladen, gaan blijkbaar zelf aan de slag, zij het vaak op een gebrekkige en kwalitatief minder hoogstaande wijze. Belangrijk is echter dat velen zich niet laten ontmoedigen door de aculturele politiek die men in Brussel voert, en dat ze het met veel goede wil en idealisme blijven proberen, al weet iedereen dat dat niet volstaat. En heeft Hugo Brems, nadat hij veertien jaar lang heel gewetensvol zijn Tijdschriftenrevue in Dietsche Warande & Belfort had geschreven, niet verklaard dat deze kleine tijdschriften, die meestal komen en gaan, vaak ‘de verse slagroom (zijn) op heel wat oudbakken koek’.Ga naar eindnoot4 Zij lijken mij inderdaad een belangrijke functie te vervullen, in de zin dat | |
[pagina 656]
| |
ze alternatieven bieden, uiting geven aan een eventuele ontevredenheid die leeft bij jongeren of als praktische leerschool. In alle geval getuigen zij van de nood aan een goed cultureel klimaat die toch bij heel wat mensen bestaat. Het is dan aan de Commissie van Advies om uit te maken hoe hoog de kwalitatieve inbreng van deze bladen is. Of misschien zou er eventueel een systeem kunnen uitgewerkt worden waarbij subsidies worden toegekend in verhouding tot het aantal bestaande jaargangen? Maar nogmaals: wil men de Commissie meer armslag geven, dan moet men ook bereid zijn meer geld ter beschikking te stellen. Een Minister van Cultuur moet in staat zijn verder te kijken dan alleen maar de reclame en het mediabeleid. Vaak werd in deze tekst de vergelijking gemaakt met Nederland, omdat het nu eenmaal tot hetzelfde taalgebied behoort, maar één blik over de grens van een ander buurland, namelijk Frankrijk, zou ons helemaal moeten doen ineenkrimpen van schaamte. Nochtans is de literaire traditie die daar bestaat, er ook niet vanzelf gekomen. Het einde van de tunnel is in zicht!, riep men uit vlak vóór de verkiezingen. Wat de culturele sector en met name de literatuur betreft, begint het alvast steeds meer op een doodlopende steeg te lijken. Ik hoop niet dat de term ‘Vlaamse primitieven’, waarover in het buitenland vaak met zoveel lof en bewondering wordt gesproken, ooit nog eens in een andere, minder eervolle betekenis zal worden gebruikt.
(Met dank aan Hugo Bousset, Lionel Deflo, Paul de Wispelaere, Daniël Robberechts en, in dit geval, ook het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, die graag de nodige informatie ter beschikking stelden.) |
|