toestand van normloosheid) is en hoe mensen vanuit een prangende norm-behoefte spelregels creëren. Lees C. Buysse over wat sociologen ‘positioneel handelen’ noemen (mensen benaderen elkaar vanuit een maatschappelijke positie, niet zozeer vanuit persoonskenmerken): ‘Langzaam en deftig lopend, met zijn brevier in de hand, nu eens lezend, dan weer mijmerend vóór zich uitstarend, met den wijsvinger tusschen twee bladen van 't eventjes gesloten boek, zoo wandelde hij door de heerlijke velden, zich koesterend in de zon, begeleid door het gezang der vogels, gegroet met diepen eerbied door de menschen op den akker, als een aangebeden koning te midden van zijn nederige onderdanen. Zelfs dáár waar de vroolijke ploegers en zaaiers, en de als groote benden zingende vogels op de vlakke landerijen neergestreken wiedsters slechts van verre zijn zwarten steek over de zachtwiegende, zeegroene korenhalmen zagen wandelen hielden grapjes en gezang instinctmatig op, en kwam een uitdrukking van schroomvalligen ernst op de gezichten. Dat bracht het prestige van zijn geestelijk kleed overal met zich mee, niettegenstaande al zijn vriendelijke innemendheid’ (uit Het ezelken).
Wat maakt het werken met literaire teksten zo aantrekkelijk voor de sociologiedocent? Dat ze ingewikkelde fenomenen via de sociologische intuïtie van de schrijver in een begrijpelijke, want doordeweekse taal beschrijven? Zodat de stap naar de strikt-wetenschappelijke descriptie gemakkelijker is? Literatuur als tussenstap, dus. Citaten als halfwegteksten.
Maar er is, vermoedelijk toch, meer aan de hand. Schrijvers scheppen prototypische figuren en situaties. Ze polijsten de werkelijkheid en produceren daardoor beelden die dichter bij de sociologische begrippen aanleunen dan de werkelijkheid zelve. In de sociologie is elke begrip ideaal typisch geformuleerd. De realiteit die ons omringt, beantwoordt maar gedeeltelijk aan dat ideaaltype: er zijn daar te veel stoorzenders aan het werk. In sommige literaire teksten is de ruis door de schrijver verwijderd en zo leveren zij beter didactisch materiaal dan de werkelijkheid. Dat treft mij het meest in de toekomstverhalen van Asimov. Deze fysicus kan als geen ander sociale trends van vandaag naar de toekomst doortrekken, met de grenzen van zijn fantasie als enige bron van beperktheid. Wat Asimov in zijn social science fiction toont is, uiteraard, ideaaltypisch maar daarom juist zo bruikbaar in het sociologieonderwijs.
En er is, after all, het plezier van het voorlezen.