Alleen mijn hand is nu veel grover
En likkepot door rook vergeeld.
Hart en vingers lijken dover
Ik kreeg na al die jaren eelt.
Dit fragment is exemplarisch voor van Dis' verteltechniek die op een prachtig ongecompliceerde wijze een meervoudige vermenging doorvoert. Het argeloze halfweten van de jonge Nathan wordt door de verteller aanvoelend weergegeven, en de aldus geactualiseerde sensaties worden uitgespeeld tegen de geresigneerde verzuchtingen van de terugblikkende Nathan bij wie de naïeve tastzin plaatsgemaakt heeft voor erotische zintuiglijkheid. En ook op dat gewaarwordingsvermogen komt sleet. Nog een voorbeeld van die concreet en minutieus, in dat aandoenlijke kinderlijk perspectief opgeroepen anekdotiek. ‘Wanneer Nathan met de gele stofdoek het dressoir poetste, geurde de boenwas op uit het warm gewreven hout. Het dressoir was drie meter lang. Het kwam van een oom van zijn moeder, die waren rijk en boer in Brabant, maar dat kon je niet aan het hout ruiken. Als je speelde dat je blind was, kon je met je vingers reizen maken langs de uitgesneden kastdeuren en de bolpotten die aanvoelden als geribbelde sorbetglazen maar dan warm. De poten waren hoog genoeg om Nathan kruipend toe te laten. Daartussen was het net een hol. Je was er wel te zien, maar niemand kon er komen, alleen stof en Nathan.’ (p. 35).
Het boekje is fragmentarisch, een aaneenschakeling, zonder dwingend verband, een recollectie van feiten en sensaties, grote en kleine scènes, een serie momentopnames uit het verleden met achteloze exactheid voor altijd in woorden vastgelegd, in een soms lichtvoetige, soms meewarige, soms grimmige lyriek. De vorm die aan het verleden gegeven wordt is die van de wijze waarop die herinneringen nu beleefd worden, secuur en fijngevoelig verwoord. De naïef-realistische tekeningen van Charlotte Mutsaers die het boekje verluchten, mogen niet onvermeld blijven; ze vatten het kinderlijke perspectief op zo'n treffende wijze dat ze de tekst op een voortreffelijk sobere wijze aanvullen.
Nathan is dus een ongelukkig en zielig ventje, een karnemelkbaby, want moedermelk verdroeg hij niet. Door zijn onrein bloed kreeg hij steevast pukkels en puisten, zijn opvoeding staat dan ook in het teken van de zuivering. ‘Lekker gaf jeuk, alleen vies was gezond.’ (p. 11), geen chocola en pannekoeken en vleesjus, maar citroensap en bruin brood met knoflook. En ‘Omdat er in zijn horoscopen stond dat hij later zou neigen tot een hoge rug, moest hij na de knoflook twintigmaal om de tafel stappen. En opdat hij geen slappe vent zou worden, klemde Pa Sid de houten stok waar het tafelzeil omheen werd gerold achter zijn rug langs, in de holten van beide ellebogen. Pa Sid sloeg de maat met de liniaal.’ (p. 13). De familiale hoedanigheid geeft ook al weinig meer reden tot vreugde. In een oud ooglijdersinstituut in Bergen aan Zee wordt de berooide repatriantenfamilie uit Indië ondergebracht met drie andere Nederlands-Indische families. De eigenaardige samenstelling van de familie Sid maakt dat Nathan, die als enige in Nederland geboren is, helemaal uit de boot valt. Zijn wettige naam is de meisjesnaam van zijn moeder: Punt, Nathan Punt. En zijn zusters dragen de naam van hùn wettige vader, Van Capellen. De toedracht is vrij ingewikkeld. Pa Sid kon niet met Nathans moeder trouwen omdat hij niet van zijn mohamedaanse vrouw mocht scheiden. Van Capellen, de vader van Nathans drie halfzusters en enige wettige man van Nathans moeder, was in de oorlog doodgeschoten. En wat doet een wat ziekelijk kind, dat door zijn vader met de liniaal geregeerd wordt en door zijn oudere zuster gepest? Hij creëert een droomwereld, ‘achter zijn gesloten wim-