Nieuw proza uit noord en zuid
In Trekvogels en andere verhalen (De Vries-Brouwers, Antwerpen-Amsterdam, 1984) van John Gheeraert wordt de lezer achttien maal geconfronteerd met het levenslot van een aantal buitenbeentjes. Meestal bereikt dat bestaan zijn climax (of zijn einde) in een centrale anekdote. De gebeurtenissen spelen zich meestal af in een verre streek, of brengen exotische personages naar onze gewesten; vrijwel elke tekst heeft een documentair gedeelte. Deze informatie wordt dikwijls in een koortsachtige stijl opgebouwd, maar wordt bijna nooit een overtuigend structureel geheel.
Zelden verheft het boek zich boven het clichéniveau. Personages blijven sjablonen, het vertelperspectief is weinig coherent, de relatie tussen de gebeurtenissen is meestal discutabel, de beeldspraak is soms van een bedroevend niveau. In een paar gevallen (zoals Heimwee naar Londonderry) is de vertelde gebeurtenis zo boeiend, dat ze ook in deze realisatie meeslepend blijft. Maar als geheel is het boek allerminst bekoorlijk, al beweert niemand minder dan Walschap op de flap het tegendeel.
De uitgeverij Nijgh en van Ditmar heeft zich blijkbaar tot taak gesteld de redactie van het studentenblad Propria Cures publikatiemogelijkheid te geven; na Peter Smit in 1983 is nu Jan Boerdam met Het graf van Pareto aan de beurt ('s-Gravenhage, 1984). In een episch nu kijkt het ik-personage Boerdam terug op zijn jeugd, maar vooral op zijn studententijd en zijn nog korte loopbaan als socioloog.
Niet minder dan tweeëntwintig maal irriteert Boerdam de lezer met een onbenullige en meestal voorspelbare geschiedenis; hij herschept een vooral Amsterdams milieu dat de laatste jaren al dikwijls, maar zelden zo fantasieloos, in de literatuur is opgedoken. In een zeer vlakke stijl en met een reeks nadrukkelijke, bijna groteske knipogen naar de lezer worden een aantal oppervlakkige ‘waarheden’ van onze tijd met grote ernst gereproduceerd, of elementen van onze moderne maatschappij die al zo dikwijls zijn geparodieerd (praatgroepen, inefficiënte bureaucratisering van de universiteit, wetenschappelijk veldwerk) worden nog maar eens over de hekel gehaald.
Behalve allicht voor Jaap Boerdam, is Het graf van Pareto een volkomen overbodig boekje.
Groen en grijs van Marijn Links (Manteau, Amsterdam, 1984) biedt de lezer zestien verhalen over moderne personages die het bestaan niet echt aankunnen. Ze moeten een keuze doen die hen bijna altijd door de buitenwereld wordt opgedrongen, en altijd is de keuze verkeerd: ze kiezen te vroeg, te laat of helemaal niet, kiezen het verkeerde of het irrelevante. Er is veel variatie in de intriges, die kunnen eindigen in volstrekte duidelijkheid of in een geraffineerde dubbelzinnigheid, en ook de vormgeving is gevarieerd: ik- en hijverhalen, presens en preteritum wisselen elkaar af, de probleempersonages focaliseren zelf of worden gefocaliseerd.
Toch zijn er genoeg gemeenschappelijke