leerd. (In Dietsche Warande en Belfort van januari 1939, pag. 70-71 maakte Pieter G. Buckinx een voorzichtige allusie waar hij wees op ‘de botsing van zijn (Westerlincks) mystischen aandrang en den stroom van het menschelijk bloed’).
Die spanning tussen geest en bloed wordt door de dichter geplaatst in een ‘romantische’ omgeving: een overwegend nachtelijk landschap (9, 11, 13, 24, 26, 28, 29, 30, 35, 37, 38, 39, 40, 41, 45, 47, 56, 57) onder het licht van sterren (9, 10, 11, 17, 18, 28, 29, 35, 38, 39, 40, 42) en bloeiende kersebomen (‘ik weet dat deze nacht uw kerselaars ontbloeien’, 38, ‘wuif eeuwig door dit vers, o witte kerselaren’, 24). Symbolische boodschappers uit het overluchtse land en teken-brengers zijn de Engel (met hoofdletter, 9, 14, 15, 23, 28, 29, 30, 37) en de aardse nachtegaal.
O Vogellied dat snikt diep in het loof verloren
ontferm u mijner, och bespaar mij deze pijn,
want in dit lied wordt weer ons beider wee herboren
dat wij begraven diep onder der dingen schijn.
Roept gij in 't wenken van uw vlugge vleugelslagen
of huivert gij van vreemd geluk dat gij verwacht?
Nog brandt door zomerliedren die geen antwoord vragen
de snik der liefde die ons saam heeft omgebracht.
Naast ‘dood’ en ‘bloed’ lijkt ‘schoot’ een derde kernwoord te zijn in de poëzie van Albert Westerlinck, eveneens veelzinnig: het betekent oorsprong en bestemming, toevlucht en geborgenheid.
Hij vraagt ‘laat mij de wezenlooze rust in moederschoot’ (9), ‘een kind/dat uit den moederschoot het licht komt ingegleden’ (Aardsch en hemelsch, 11); weet zich beveiligd ‘in der blauwe nachten schoot’ (10), ‘in de diepe schoot der huiverende nachten’ (11), in de ‘milde schoot’ (14) en ‘de warmte’ (Aardsch en hemelsch, 13); hij wil slapen ‘in Uw schoot’ (38), dat is ‘in den schoot van God’ (39) en in de moederlijke schoot van Maria (51); hij verlangt geborgen te zijn in ‘het Woord dat in zijn schoot mijn leven zal bewaren’ (58).
Zoals hierboven al werd genoteerd (en zoals uit een enkel citaat intussen ook is gebleken) vinden wij de thema's van Bovenzinnelijk verdriet terug in Met zachte stem en Aardsch en hemelsch. Maar het lijden aan het bestaan, aan de tijd en de onvolkomen wereld, dat in het tweede (slechts