Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 129
(1984)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 670]
| |
Julien Vermeulen
| |
[pagina 671]
| |
andere: De Luba-mens, De mens in de bantoe-wereld, Textes Luba en Word and World. Luba Thought and Literature.Ga naar eind1 Ook zijn wetenschappelijke loopbaan aan de universiteiten in het voormalige Kongo en in Canada, evenals zijn aanstelling tot lid van de Koninklijke Academie voor Overzeese Wetenschappen mogen in dit verband vermeld worden. De Baluba zijn een van de Bantoe-volken die de zuidoostelijke savanne van Zaïre bewonen en, antropologisch beschouwd, uit drie groepen bestaan: de Luba-Kasaï, verspreid in het zuiden van de Kasaï-provincies, waarvan het zwaartepunt ligt tussen de Lubi, de Mbuji-Mayi en de Lubilash; verder de Luba-Shaba uit het Opper-Lomamigebied en ten slotte de Luba-Hemba in het noordoosten van Shaba.Ga naar eind2 Deze drieledige indeling houdt uiteraard een sterke generalisering in. Meer genuanceerd kan men immers stellen dat de Baluba bestaan uit tientallen diverse volken die onder invloed van verschillende factoren een zekere eenheid van taal en cultuur verworven hebben en nu als één volk beschouwd worden. Tot deze bevolkingsgroep worden ook de Baluba-Shankadi gerekend, gesitueerd tussen de Songye en de Kalundwe in.Ga naar eind3 In het werk van Jac. Bergeyck is het vooral deze deelgroep van de Luba, met name dus de Baluba-Shankadi, die centraal staat, meer specifiek dan nog de groep uit het zuidelijk en centraal gedeelte van het Kaminadistrict.Ga naar eind4 Wat niet wegneemt dat een groot deel van de culturele en metafysische kenmerken van dit volk door verscheidene lezers als panbantoe herkend zullen worden.
Een grondige antropologische achtergrond is op zichzelf geen garantie voor de literaire kwaliteit van een roman. Zo wijzen enkele critici erop dat het documentaire aspect van Bergeycks werken te zwaar doorweegt en niet altijd volledig verwerkt is in de organische bouw van het hele kunstwerk.Ga naar eind5 Een kritiek die vooral voor zijn eerste roman De levende doden niet helemaal misplaatst is. Toch duidt de algemene trend van de literaire kritiek aan dat zijn oeuvre kwalitatief heel sterk bevonden wordt. Enkele karakteriseringen luiden: ‘bezield’, ‘wonderlijke poëtische geladenheid’ (Hardy); ‘de sterkste belofte (...) voor de Vlaams-Afrikaanse letterkunde’ (Verthé); ‘bewonderenswaardige epische allure’, ‘bijna voelbare sfeerschepping’ (Van de Moortel); ‘een kunst die haar tijd kan overleven’ (Demedts); ‘rijk en diepgaand’ (Janssens); ‘meesterlijk’ (Scheer).Ga naar eind6 Buiten enkele verspreide gedichten en bijdragen voor missietijdschrif- | |
[pagina 672]
| |
ten, publiceerde Jac. Bergeyck o.a. de kortverhalen Mwepu (1955), Het onweer (1957), Met verlof (1957), Twee zusters (1959), de novellen Het onzekere hart (1959) en Arbeidsongeval (1959) en de romans: De levende doden (1960), Het levende beeld (1962), Het stigma (1970) en De pofadders (1975).Ga naar eind7 In deze bijdrage zullen we niet verder ingaan op de receptie van Bergeycks romans en verhalen. We beperken ons tot een thematische bespreking, die tevens enkele contouren van de Luba-mensvisie en het Luba-wereldbeeld bepaalt.
De intriges van Bergeycks romans vertonen veelal een gemeenschappelijk grondpatroon, dat vrij klassiek te noemen is. Na de voorstelling van de personages komen we via een scherp bepaalbaar motorisch moment tot een complexe crisisuitwerking, die in een tragisch hoogtepunt uitmondt. Soms bieden de slotbladzijden een peripetie die de roman minder pessimistisch laat eindigen. Bij de ontwikkeling van deze structuur ontplooien zich een drietal thema's, die door hun terugkerend karakter tevens een aantal lijnen van het Luba-mensbeeld vastleggen. Vaak opent de roman met een expositie van de personages in wie de levenskracht verrijkend en bevruchtend stroomt en die gedragen worden door de besloten familie- en dorpsstructuur waarbinnen zij de voorschriften, noodzakelijk voor het behoud van een evenwichtige kosmos, strikt naleven. Zo wordt in de openingsbladzijden van Het onzekere hart een uiterst positief beeld getekend van beide personages - een beeld waarin we enkele uitgesproken Bantoe-idealen terugvinden. Monga is een krachtig, vreedzaam, gelukkig man die met niemand palavers heeft en door de geesten blijkbaar goedgunstig bejegend wordt. De vrouw die hij trouwt belichaamt de waarden van vruchtbaarheid, rijpheid en wijsheid. Het huwelijk wordt gesloten volgens de oude riten, waarbij de bruidsschat de stabiele basis vormt voor de verhouding. ‘Zo werd Monga Mangala een groot man in zijn dorp. Mwenze was een sterke vrouw.’ (p. 15). Op deze toon van orde en evenwicht, van kracht en vruchtbaarheid opent de novelle. In De levende doden is het de gezaghebbende en beruchte Bukekwa die in het begin centraal staat. En in Het levende beeld introduceert Bergeyck de bescheiden maar talentrijke beeldhouwer die als een mutoke, als een zuiver mens leeft en zich houdt aan alle voorschriften en taboes, vooral wanneer hij de geschikte boomstam zoekt waaruit hij zijn beeld wil snijden. Prachtig beschrijft Bergeyck hoe de kunstenaar ademloos luistert naar wat de natuur bezielt en hoe hij als het ware het beeld zoekt dat ergens in een boom sluimert en dat hij met behulp van de geesten moet bevrijden. ‘Niets mocht verkeerd lopen, zeker niet bij het | |
[pagina 673]
| |
begin, want dan zou alles in de war geraken. De orde in de dingen, orde in hun eigen wezen, orde in hun onderlinge verhoudingen, kan door een onhandig mens onherroepelijk verstoord worden.’ (p. 8)
En toch loopt er steeds iets verkeerd. De ordelijke leef- en denkwereld wordt verstoord door een gebeurtenis die als motorisch moment functioneert en de romanintrige op gang brengt. Tijdens de jacht ontmoet Monga een vreemde, zinnelijke vrouw, die hem fascineert en hem met al haar kracht aan zich bindt. Het is het begin van een noodlottige kracht, die de hele leefwereld van Monga in de greep krijgt. In De levende doden sterft Bukekwa's broer en volgens de gebruiken erft hij diens vrouw en kinderen nadat de voorgeschreven rouw- en zuiveringsriten vervuld zijn. Binnen deze polygame verhouding zijn er aanvankelijk geen problemen: zowel de vrouwen als de kinderen schieten goed met elkaar op. Zo gaan de kinderen op een dag samen olijven plukken in het bos. En terwijl ze er enkele eten, verschijnt aan hen een dode die vooral Fedessa, het dochtertje van de overledene, in paniektoestand achterlaat.Ga naar eind8 Dan vraagt Bukekwa zich af wat de aanleiding is voor deze ontmoeting met de dood, en spontaan denkt hij aan zijn dode broer: ‘Waarom stond de dode nu op? Waarom bracht hij de dood in dit huis? Waarom wilde hij zich wreken? Bukekwa wilde niet denken aan de begerige gedachten die hem gedurende gans de rouwtijd hadden bezeten. Had hij zijn broer beledigd?’ (p. 57) Ook in Het levende beeld blijft de vitale stemming van het begin niet lang doorschemeren. In Ndala's gemoed sluipt de vrees en de onzekerheid binnen, en dit naar aanleiding van een triviaal voorval. Wanneer hij een geschikte boom gevonden heeft, gaat hij terug naar het dorp, waar hij een hyena aantreft. Onmiddellijk rijzen in Ndala de twijfels en de vragen omhoog: wat doet een roofdier zo dicht bij het dorp? Waarom precies dit roofdier, deze typische lijkenschender? Waarom verschijnt het aan mij? Waarom vluchtte het niet direct? Wanneer hij later deze hyena gaat zien als de schaduw van zijn vriend Kasolwa en als het symbool van diens kwade krachten, wordt zijn innerlijke onrust nog versterkt. Ook in Bergeycks meesterwerk, Het stigma, is de aanzet van de intrige - en tevens de oorzaak van het palaver - het verstoren van de kosmische regelmaat door de handeling van een individu. Mpese heeft zijn vrouw Lenge benaderd in een nacht, wanneer ‘de maan haar gele horens naar het westen steekt’ (p. 7). De maan met haar wisselende verschijningsvormen fascineert de Luba-mens namelijk op een bijzondere wijze. Als | |
[pagina 674]
| |
de maan met haar horens naar het westen wijst, wordt dit gezien als een slecht teken: ‘de maan zit slecht, de mensen weeklagen, er zijn sterfgevallen en ongelukken’.Ga naar eind9 Bovendien wordt de maan geassocieerd met het moederschap, meer specifiek met ongewone vruchtbaarheid. Lenge baart dan ook tweelingen. Maar de bevalling verloopt moeilijk en Lenge zelf komt er geestelijk nooit weer bovenop. Ze blijft met één been in de wereld der doden en haar naargeestig gezang blijft jarenlang boven het dorp hangen en beroert iedereen die het hoort. Al deze ontmoetingen of gebeurtenissen hebben te maken met het bya malwa, met het abnormale. De mensen die eraan ten grondslag liggen zijn getekenden: de verleidende vrouw wordt als een heks getypeerd, het kind van Bukekwa's tweede vrouw is vanaf haar geboorte getekend door de huwelijksverplichting die op haar weegt, Kasolwa is getekend door zijn afstamming, want zijn vader was als luipaardmens een gevaar voor iedereen. Ook in Het stigma zijn zowel Mpese als de dorpstovenaar getekend: beiden hebben seksuele taboes doorbroken. En in De pofadders wordt Odessa van de moord op haar man beschuldigd, het begin van haar zoektocht naar een ander leven. Dit ‘getekend zijn’ is verwant met de drie hoofdthema's uit Bergeycks romanwereld: de hekserij, de dood en het gevoel van onzekerheid. In deze getekenden leven immers kwade krachten, meestal omdat deze mensen zelf in de macht zijn van de afgestorvenen en zo veroorzaken ze een golf van onrust en Unheimlichkeit die onbeperkt om zich heen grijpt.
Vanuit dit motorisch moment bouwt de auteur dan een bredere ontwikkeling van de thema's uit. De infiltratie van het kwade en de dood doorbreekt het evenwicht in individu, gemeenschap en kosmos, zodat het gevoel van onrust alles en iedereen gaat doordrenken. Geleidelijk aan verspreidt zich een gevoel van bederf en ontreddering. Het zijn palavers die zich langzaam maar onontkoombaar voltrekken, alsof ze gedicteerd zijn door een lot dat aan de mens niet de minste vrijheid laat. Een ontwikkeling die in stijgende lijn gaat, want het ene palaver brengt het andere mee, zonder dat er enige oplossing in het verschiet ligt. In deze palavers komt een brede waaier van menselijke gevoelens tot ontwikkeling, die de literaire wereld van Jac. Bergeyck authentiek en fascinerend maakt. Beperken wij ons hier tot de emoties die zich rond de hoofdthema's hekserij, dood en onzekerheid vastzetten. De hekserij hangt samen met een zeker dualisme dat de filosofie van de Luba-mens kenmerkt, een ontologisch gegeven dat in ieder mens leeft | |
[pagina 675]
| |
en waardoor iedereen een behekser kan worden. Het hart en het gemoed van de mens kunnen namelijk ‘wit’ of ‘zwart’ zijn. ‘Is het hart wit, mucima untoka, dan voelt die mens zich vrij van schuld, hij is gelukkig, in vrede met zichzelf en met de anderen.’Ga naar eind10 Maar in Bergeycks benadering van de Luba-mens wordt voornamelijk de duistere zijde beklemtoond. Over Mwenze uit Het onzekere hart, die wraak wil nemen op haar bijvrouw en haar man, wordt gezegd: ‘Alles in haar was duister geworden: verdriet en pijn, afgunst en haat. De boosheid had haar gegrepen. Zij was in de macht van het boze. Wat zij deed was slecht. Maar zij deed het niet, niet zijzelf maar een ander. Een ander was in haar hart komen wonen.’ (p. 43). Deze duistere machten zijn in haar tot ontwikkeling gekomen tijdens het langzame vervreemdingsproces dat zich binnen de polygame gezinsstructuur voltrok en bij haar de gevoelens van weemoed, bitterheid, ontgoocheling en wanhoop opriep. Zo komt ze ertoe zelf in het verloop der dingen te willen ingrijpen met behulp van de tovenaar uit haar geboortedorp Bulumbu (Bulumbu is het Kiluba-woord voor toverkrachten): ‘Zij zoekt zich de kracht van grijpende slingerplanten, van klevende kruiden, van trekkende wortels dienstbaar te maken. Zij ent poeders, vermengd met een persoonlijk ding van haar man, in haar eigen lichaam door een rituele insnijding. (...) Zij strooit bladeren met bijzondere kracht onder de slaapmat.’Ga naar eind11 Ook in De levende doden breekt er een ogenblik aan waarop de hulp van een kilumbu ingeroepen wordt. Als de westerse geneeskunde de ‘dingen van bij ons’ (p. 187) niet kan oplossen en een meisje niet kan genezen, doet de wichelaar een uitspraak die redding brengt. Ook al ligt in dit orakel een pleidooi voor het christelijk geloof. Bijzonder aangrijpend is de hele problematiek van het duistere en het kwade in Het levende beeld. De destructieve krachten die in Kasolwa leven, besmetten ook diens naamgenoot en alter ego Ndala.Ga naar eind12 En zoals Ndala zelf een gespleten persoonlijkheid is, zo ook is het beeld waaraan hij werkt een gespleten beeld. Ook de opdracht die hij van een pater krijgt om een Christusbeeld te maken, kan hij aanvankelijk niet afmaken: het beeld wordt aan het hoofd en het hart doorkerfd. En alleen na een lange lijdensweg kan hij symbolisch het stigma ondergaan en gezuiverd worden. Ook in Het stigma komen de onbepaalbare krachten van hekserij en tovenarij op de voorgrond. De geestenmeester wil de zieke Lenge na haar moeilijke bevalling genezen. Maar zij blijft krankzinnig en roept een echte noodlotssituatie wakker. Er leven spanningen rond de dorpstove- | |
[pagina 676]
| |
naar, die de vrouw van de smid ooit misbruikt heeft, rond Mpese, die een verhouding heeft met verscheidene vrouwen, rond Lenge's zoon, die aansluit bij een geheime sekte en incest pleegt met zijn moeder, en rond Lenge's dochter, die een kind baart van een blanke vader. Achter dit alles schuilt de donkere macht, die zelfs het verloop der seizoenen en het uitzicht van de natuur kan bepalen. In een enigszins andere context verschijnt het beeld van de profetes in De pofadders. Odessa heeft zich in zekere mate kunnen bevrijden uit het dorpsmilieu door in de stad een winkeltje uit te bouwen. Daar heeft ze ook contacten met diverse genezers, die haar de kennis bijbrengen om mensen te genezen en om onvruchtbare vrouwen bij te staan. Zo wordt ze als de genezende, als de vruchtbare, als de moeder van iedereen beschouwd. Zelfs van een jonge sekte, die in de woelige periode van Kongo's onafhankelijkheidsbeweging een rol wil spelen, aanvaardt ze het rituele moederschap.
Iemand kwaad berokkenen of iemand genezen door gedachten, woorden of rituele handelingen is alleen begrijpelijk als men aanvaardt dat er een wereld van krachten bestaat die aan de empirische wereld vorm geeft maar deze wereld ver overstijgt. En zo komen wij bij het tweede hoofdthema uit Bergeycks werk, nl. het thema van de dood en de doden. In Het onzekere hart is het reeds heel duidelijk dat de mens continu bezig is met de dood. Als hij iemand wil beheksen, moet hij de dood in zijn macht hebben, maar anderzijds kan de mens steeds gevolgd worden door de dood, zelfs erdoor gewurgd worden (p. 61). Vooral in De levende doden komt het thema van de dodendans en van de doodsobsessie geweldig op het voorplan. De hele leefsituatie wordt bepaald door wat zich in het verleden voltrokken heeft: de dood van Bukekwa's broer en de overgeleverde clanpalavers. Deze palavers sluiten de hele familie van Bukekwa in, want de doden keren terug. Het eerste kind dat de dochter van zijn broer baart, sterft en ook de jonge moeder overleeft het kind niet lang. Bukekwa groeit weg van zijn vrouwen en zijn kinderen; zo wordt hij door zijn tweede vrouw verlaten omdat ze de dodende palavers van haar man niet verder wil helpen dragen. En aan zijn eigen dochter Berta verschijnt opnieuw een dode die haar meesleurt in een geheimzinnige ziekte. Voor de kunstenaar Ndala is het levende beeld van Christus dat hij uiteindelijk schept, de overwinning op de vele maskers die voor hem niets anders dan het ‘mysterie van de dood’ (p. 113) uitbeeldden. Ook al betaalt hij dit inzicht na een lange catharsis met de dood. | |
[pagina 677]
| |
In Het stigma haalt de vernielzucht van de dodende sekte voorlopig toch de bovenhand op het werk van de missionaris; de duistere Afrikaanse krachten beënvloeden zelfs het leven van de blanke, want de halfbroer van de pater komt in tragische omstandigheden om het leven. Zelfs in De pofadders, een roman waarin Bergeyck sterk optimistische accenten legt, komt het doodsthema naar voren: oud geworden en door iedereen verlaten blijft Odessa achter met het lijkje van een kind. Een beeld waarop de structuur van het tweede romandeel volledig rust. Nauw betrokken op de thematiek van de dood zijn ook de motieven van de droom en de slang, die in alle romans een rol spelen. Door de droom kunnen de doden immers binnentreden in de wereld van de levenden om te waarschuwen of te dreigen, en ook de slang, de pofadder, is de drager van ongeluk en dood.
Bergeyck tekent de Luba-mens als een wezen dat in de greep is van de doden en van medemensen die hem kwaad toedragen. Het individu is namelijk in de ban van de clan waarin hij leeft, de clan dicteert zijn wetten en taboes vanuit een historisch perspectief en over dit alles waakt de macht der doden en der geesten. Via wichelarij kunnen de doden soms ook gemanipuleerd worden in de strijd voor het levensbehoud, maar meestal is het individu overgeleverd aan de machten die het bestaan van buitenaf bepalen. En dit gevangen zijn in generaties lang aanslepende palavers brengt ons tot het derde thema. Weemoed, bitterheid, ontgoocheling, wanhoop, haat, wrok, wantrouwen, vrees, vervreemding, ongeborgenheid, eenzaamheid, angst, al deze pessimistische gevoelens gaan terug op een substratum van onzekerheid. Deze onzekerheid ademt uit alles wat het individu wenst te ondernemen. Hij is gevangen in zijn ‘woorden’, in zijn ‘zaken’, in zijn ‘palavers’, die een eigen leven gaan leiden en hem verder brengen dan hij zelf wil. Vandaar dat ongemak, die onrust, die ongedurigheid, die onveiligheid, die twijfel aan alles, vandaar dat onzekere hart dat de Luba-mens kenmerkt. Dit onzekerheidsgevoel tast alles van binnenuit aan en creëert op het stilistische vlak een semantisch veld dat zeer uitgebreid is. De mens wordt gesloten, ingekeerd, somber, vol zorgen en kommer. Zijn geest is verward, troebel, weifelend, twijfelend, onzeker, achterdochtig en tastend. Hij voelt zich beroerd en besmet. Hij wordt ongerust, onpasselijk, schuw, angstig, wanhopig en verbitterd. Hij ervaart zichzelf als machteloos, bedreigd, bevangen en thuisloos in een wereld die tot ontbinding overgaat. Ook de vele vraagzinnen die Bergeycks stijl kenmerken, suggereren een zelfde gevoel. | |
[pagina 678]
| |
De intrige gebouwd op het samenspel van de thema's van het kwade, de dood en de onzekerheid - met alle tragische gevoelens die daarmee verweven zijn - brengt ons naar een hoogtepunt, een crisis, die uiteraard in het verlengde ligt van de pessimistische ontwikkeling: moordpoging, waanzin en zelfmoord in Het onzekere hart, de dood van Fedessa en haar kind evenals de doodsstrijd van haar halfzuster in De levende doden, de aanslag op Ndala's beeld en de wanhopige angst die hem dodelijk ziek maakt in Het levende beeld, de totale vernietiging van de missie en de dood van Stefan in Het stigma, de dood van de personages in zijn vroeger werk Met verlof, Arbeidsongeval en Twee zusters. Enkele werken sluiten af met deze tragische gebeurtenissen. In andere romans echter vindt nog een wending plaats die als peripetie of als catharsis omschreven kan worden en een zekere religieuze tendens in Bergeycks oeuvre legt. In De pofadders neemt de zelfontplooiing, het geloof en de vruchtbaarheid een vrij centrale positie in. Odessa kan zich immers in beperkte mate bevrijden uit een aantal fnuikende tradities en voor haarzelf een belangrijke moederfunctie uitbouwen in het stadsleven en in een religieuze gemeenschap. In De levende doden vraagt de oude Bukekwa aan zijn zoon om hem in te wijden in de christelijke leer, nadat een dode aan de gekerstende dochter Berta gezegd had: ‘Uw weg is recht, Uw weg is wit. Uw weg is rein. Gij hebt de Leer gevolgd.’ (p. 201). De beeldhouwer uit Het levende beeld groeit uit tot een symbolische Christus, die zichzelf gestalte geeft in een meesterlijk beeld van de gekruisigde. En de slotscènes uit Het stigma en De pofadders tonen ons hoe op het kerkhof en in een uitgestorven dorp een nieuwe religieuze toekomstverwachting groeit. Odessa's laatste woord is dan ook ‘Mungu!... God!...’ (p. 316) Zo stellen we vast dat Jac. Bergeycks romans zich voltrekken als antieke drama's: strak gecomponeerd en peilend naar de complexe tragiek waaraan de Luba-mens onderworpen is, gestoffeerd met beschrijvingen van geboorte-, besnijdenis-, huwelijks-, rouw- en toverrituelen en uitgewerkt in een langzaam lopende stijl, die het ritme van een bepaalde spreekaard en van enkele genres van de Luba-woordkunst benadert. Maar steeds openstaand voor universele gevoelens, ook al worden die beleefd door mensen die behoren tot een cultuur die de onze niet is. |
|