Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 129(1984)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 576] [p. 576] Claude van de Berge Holmhällar 1 We zijn niet langer lichamen. We zijn dromen in de ziel van de sterren. De beelden die we van elkaar bezitten hebben een wijdheid verworven die ontkomt aan onze grenzen. En wat we uitspreken behoort tot de sterren. En ieder woord is onbekend als zand. En wat we verlangen keert terug naar de sterren. En het ruisen bij de oevers omvat de oneindigheid van ons nooit geweest zijn. Want zoals het ruisen van de zee slechts zin heeft als niemand haar hoort, hebben wij slechts zin als we niet bestaan. [pagina 577] [p. 577] 2 Het onuitsprekelijke is achtergebleven in ons. Haar verte weerspiegelt op onze open monden, haar diepte verschijnt op onze oppervlakte, als een verlangen naar een ijle gestalte. Onze stemmen zweven helder en roepend in het ruisen dat over een dromende oever hangt. De rotsen en de bloemen waarboven iedere nacht dezelfde sterren verschijnen, zijn zichtbaar doorheen ons. Het onuitsprekelijke leeft in een huis bij een oever. Iedere avond bevochtigt het zijn handen, zijn ogen en zijn mond. En wij vinden het en omhelzen het. Het onuitsprekelijke blijft in ons achter zoals een gevoel van verhevenheid ons bevangt als een trilling door een bloem gaat nadat een druppel van haar bladeren viel. Is het omdat de tijd zal verdwijnen? Is het omdat de aarde en de sterren verlangen naar stilte? Is het omdat wij er zijn? Is het omdat er iets anders is? [pagina 578] [p. 578] 3 We hebben gezien hoe het mos dat de stenen wilde omvatten, in de stenen is opgegaan en als witte schaduwen is achtergebleven op de oppervlakten, zoals het levende, dat het eindeloze dode wil omvatten, opgaat in het dode. De stenen hebben zich opgesloten in hun voetstappen weerkaatsende structuur, alsof ze dromen van een onuitsprekelijke leegte en onze stemmen hun dromen verklaren. Onze onaardse vormen zijn doordrenkt van hun raadsel en van hun zwijgen. De aanraking van onze oppervlakten bevestigt niet langer dat wij het zijn. Als we ooit verschijnen, zullen we in een andere vorm de grenzen van de werkelijkheid verbreken. De sporen van mos en aarde zullen de stenen bedekken zoals het oneindige onze onzichtbare gezichten bedekt. [pagina 579] [p. 579] 4 Slechts een ogenblik is je verschijning in ons, met zijn oneindige afwezigheid van bestaan en vorm, van beeld en naam, als een oever die wordt overspoeld terwijl het licht dooft, als een woord dat wordt gevormd door een mond maar niet wordt uitgesproken. Slechts een ogenblik verwerven het zichtbare en het onzichtbare van je leegte onze grenzen, en verschijnen we als levenden aan je onbereikbare horizon, verlangend naar doorschijnendheid. Onze gestalten zijn omgeven door de geuren van klaver en wilde bloemen, die zich op zomeravonden dromend verenigen, en onze glimlach blijft achter als een glans van naamloze sterren. Niet langer dan een ogenblik valt op deze aarde onze weerspiegeling, als een lamp die wordt aangestoken na het ondergaan van de zon. Vorige Volgende