Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 129
(1984)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 485]
| |
Dietsche Warande en Belfort 129ste jaargang nummer 7 september 1984Christine D'haen
| |
[pagina 486]
| |
Toen zwommen in het dik warm water
bevrijd van kluisters cellen reeds los,
bewimperd en bezweept, zich delend.
Hun minuscuul skelettenmaalsel zijgt
tot rijkgestoomde voedselbrij
voor de geslachtelijke anemonen en koralen
die gulzige gameten,
hun rustig drijvende eicellen
hun flitsende spermatozoöns strooien,
hun genen mengend tot meervormigheid.
Gedoornde wormen paren
hermafroditisch naar de gang der maan.
Het weekdier schuilt in pantser van geraamte,
insekten boren, likken, pletten prooien,
pijnprikkels reizen langs hun zenuwdraden
lucht spoelt door hun tracheeën
en blaast verfijndere vleugels aan.
Onder gewichten water, onder neerslag dicht
van plantenstof en afbraak
in duistere kou, geluidloos
schieten grootogig zachtgebeende vissen
die hun geraamte in hun lichaam bergen
en dragen hun lantarens van koud licht.
Langzaam het land bekropen amfibieën
vinnen tot poten vormend,
eindelijk op lucht gedragen vogelvolk.
Ademende mammiferen traden
op aarde, 't wijfje laafde
troostend met melk het jong en zocht verkeer
met haar geliefde vriend.
| |
[pagina 487]
| |
Zo
werd in de grond geprest, geprent het bot,
fossiel dat era's stapelt, laag op laag,
aarzelend of haastig, anders en meer
naar toeval der mutatie, dwang van areaal.
Soms is het bot verteerd, maar gaaf
een afdruk van een vlerkennerf
of onder asse van vulkanen sporen
van, drie miljoen jaar her, een mensenvoet.
Hij loopt rechtop en heft het hoofd
strekt ruggewervels verticaal.
Binnen zijn schedel ligt week weefsel
met kloven, holten
en daaromheen een cortex met neuronen
die hand met duim bevelen naar behoef,
larynx, farynx, lippen, tong voor taal,
besef van zelf en ander achter het voorhoofd.
Hij klopte steen op steen en maakte
variërend artefact met kern en afslag
het handwerk in de hand dat hand volmaakt.
Hij wrong uit steen het vuur
kookte wat hij doodde: vlees van beesten,
verdeelde 't kooksel in het kampement
en droomde ritueel waardoor hij dode
god offerde aan god, zijn schuld geboet.
Oker en houtskool dopend in het bloed
in grotten, kloven, holten
wit, zwart, rood
verfde hij vulva-, verfde hij fallusmerk
bizon en paard, wonde en speer;
verzon verhalen
vanwaar hij komt en waar hij heen moet,
begroef gestorvenen voor eeuwig leven.
Versierd gewaad vertaalt zijn naakt.
Aan moeder Gaia heeft haar zoon verzaakt
met listig tekenspel: cultuur.
| |
[pagina 488]
| |
Haar wrede leer
is echter wat er is,
zijn wezen wankel in immense kosmos,
zwak boven onbewustheid strenge kennis.
Ontwierp een wederbeeld, een cerebrum
dat in miljoenste van seconde antwoordt
vanuit geheugen in silicium gegrift:
Gij weet dat
gij niet weet, maar weet:
uw zon vergaat
een rode reus
een witte dwerg
een zwart gat.
Spiritus! anemos! ruah! voer, vernuft, ons vrij
lust, drijf in stijgende spiraal
dit kwetsbaar brein dat één is: wij.
Half droomt de wereld, half waakt zij klaar
en draait gestaag zodat elkeen gewekt
het licht ontwaart, en weer vol krachten stroomt.Ga naar margenoot+
Ga naar margenoot+
|
|