Schiphol en Zürich maakt de auteur met haar kennis. Zij drinken samen een bekertje whisky, zij vertelt en hij luistert naar het verhaal van haar leven.
Een eersterangsartieste is zij niet en zal zij ook nooit worden. Zij beseft het, zeurt er niet over en troost zich met het medelijden dat een onbekende voor haar opbrengt. Zij was een arm meisje en moest bestaan van wat haar als liefdesvergoeding toegestoken werd. ‘Ik heb nog nooit een man ontmoet die zich iets van mij aantrok.’ Zij betaalden, zij verdwenen. Helemaal in het begin van haar loopbaan had zij eens een hele nacht gehuild omdat zij zich schaamde over haar ondergoed. ‘God allemachtig, je weet niet hoe bezopen arm we toen waren. Laat ik je wel vertellen, dat is erger dan honderd atoombommen.’
Even bezield en mooi is De man met de zilveren hoed. De moeder van Hans, een man zonder karakter, ergert zich aan haar schoondochter Nina. In plaats van te naaien en te verstellen leest zij boeken; zij weent zonder reden en lacht als een andere vrouw zou gehuild hebben. Zij kan prachtig praten over boeken en schilderijen, zegt gekke dingen zoals dat je iemand die je gaarne ziet wel pijn zou willen doen, terwijl zij haar man en huisgezin verwaarloost. Uit dat alles en nog veel meer blijkt dat Nina beter in een psychiatrische instelling zou worden opgenomen.
‘Ze heeft altijd te veel over zich zelf nagedacht, dat doen gewone mensen zoals jij en ik toch niet!’ Dan zou haar schoonmoeder bij Hans en zijn twee dochtertjes komen, zodat zij verzorgd zouden worden zoals het hoort. Ten slotte komt het zo ver dat Nina naar een gesticht voor geestelijk zieken verbannen wordt en de moeder van Hans haar slag thuis haalt. Zij zal bij haar zoon inwonen en zijn huishouden drijvend houden.
In zijn best geslaagde verhalen betoont Van der Veen zich als een bewonderenswaardig kunstenaar. Wegens zijn leeftijd, niet omdat hij voor jongeren moet onderdoen, wordt hij door sommige recensenten die gevoeliger zijn voor tijdsgebonden tendensen dan voor klassiek verantwoorde normen, als voorbijgestreefd afgeschreven. Wat wij in onze kritiek weleens ontberen is bekendheid met de literatuurschat uit het verleden. Al goed en wel dat er volgens de zoveelste nieuwe methode naar een schijnbaar objectiever benadering gezocht wordt, door bij voorbeeld rekening te houden met het succes dat een boek in de kritiek en de handel gekend heeft. Dat zijn interessante maar geen beslissende gegevens.
Meer belang hechten wij aan een onbevooroordeelde mening die door een brede bekendheid met de literatuur zowel van alle tijden als van alle volkeren geschraagd wordt. Van dat oogpunt uit is het beste dat Van der Veen geschreven heeft het bewaren waard. Omdat het aan twee hoofd-