had kunnen zijn. De heer J. (wiens roem berustte op het feit dat hij de kroon van de O.L. Vrouw van de kathedraal had gemaakt) mengde zich weer in het gesprek en zei letterlijk: ‘Die boekjes dienen tot niks. De kinderen gooien die weg. Ik weet trouwens niet welke idioot het heeft uitgevonden die te doen drukken.’
De adamsappel van Huysmans was zeer beweeglijk. Op dat moment ging hij gewichtig op en neer. ‘Die idioot ben ik’, zei hij. Toen we buitenkwamen voegde hij erbij: ‘Gooi ze allemaal op straat’, hetgeen volgens het statuut dat ik voor al de stedelijke musea had opgemaakt onmogelijk was. Jammer genoeg kon Huysmans een tekst uitstekend voorlezen en toen de zaak in de stadsraad kwam, las hij als een publiek aanklager een onnozel zinnetje uit mijn verslag: ‘In de loop der jaren zijn er ook enkele voorwerpen verdwenen.’ Het klonk alsof die heren het hele Vleeshuis hadden leeggestolen, en ze deden Huysmans een proces aan. Ik was reeds in Brussel toen hij me telefoneerde: ‘Jonge man, je kost me veel geld,’ want hij was in eerste aanleg tot 20000 fr. veroordeeld. In beroep echter ging hij vrij uit.
Huysmans was wel niet zoals Jimmy Walker in New York ‘the night-mayor of the city’, maar hij had de onhebbelijke gewoonte mij 's nachts op te bellen wanneer hij met zijn vriend Opsomer uitgepraat was. Gewoonlijk verliep het gesprek aldus:
Huysmans: ‘Jonge man, ik heb een geniaal idee.’
Ik: ‘U hebt er geen ander, maar wat is het vandaag?’
Eens vroeg hij me waar ik tennis speelde. Ik zei: ‘In Brasschaat of in Mariaburg.’
‘Zou je dat niet liever in de stad doen?’ Ik zei: ‘Ja, maar waar?’
Hij stelde toen voor de afdaken achter de Scheldepromenades af te breken en daarop tennisterreinen op te bouwen. Toen ik hem deed opmerken dat men meestal tennis speelde in een wit pak en dat zijn tennisterreinen onder de rook der schepen zouden worden bedolven, en hem wees op de commentaar van het publiek der promenades dat veelal bestond uit zeer ironische sinjoren die tennis toen nog beschouwden als een kapitalistisch tijdverdrijf, begon hij te twijfelen. Toen vroeg ik hem wat ik met dat geniaal probleem moest doen. ‘Een verslag opmaken tegen morgenvroeg 9 u.’, zei hij kortaf. Ik deed hem opmerken dat ik de gewoonte had 's nachts te slapen. ‘Tijdverlies, mijn jonge vriend’, zei hij en haakte af. Toen ik de volgende dag om 9 u. op zijn kabinet verscheen, was er geen sprake meer van tennis in of buiten de stad. Hij speelde alleen graag met gedachten.
Het was ook in die periode dat ik de volksschrijver Lode Verhees goed