produktie ondoorzichtig wordt. De herhalingen in de beschrijvingen en in de beeldspraak versterken die indruk van solipsisme; de eentonigheid op dat niveau is trouwens typisch voor het schrijverschap van Siebelink, die er niet in slaagt zijn epische wereld gevarieerd te verwoorden.
De onevenwichtige toestand van het hoofdpersonage vloeit voort uit de tegenstelling tussen hooggestemde verlangens en realiteit (gebrek aan talent in Feestgangers, de pantoffelheld in How high the moon), onbeantwoorde liefde (in het titelverhaal) of een traumatiserende gebeurtenis (de dood van geliefden in Gebakjes in Rococo en Eiland van Calypso, een afgebroken liefde in Zou je niet naar Ecuador willen?). De spanning komt tot uiting in fysische verschijnselen (ziekte van de hoofdpersoon), vlucht naar andere oorden (het afkickcentrum in Niets te vieren), en onaangepast maatschappelijk gedrag. Het solipsisme doet de vraag rijzen of het weergegeven gedrag ook veruiterlijkt wordt; het stelt de problematiek van de onbetrouwbare focussering.
In een meestal zeer precies decor gaat het personage intuïtief of bewust op zoek naar zichzelf met het oog op zijn bevrijding. De lezer heeft het daarbij niet gemakkelijk: hij moet zijn weg vinden in een bevreemdend geheel, waarin meestal noch de hoofdpersoon, noch de gebeurtenissen, noch het tijdverloop duidelijk afgelijnd zijn. Het is Siebelinks grote verdienste dat hij in die beginchaos geleidelijk en zeer geraffineerd licht laat schijnen; het focusseerniveau wordt duidelijker, de hoofdpersoon krijgt preciezere contouren, en vooral de chronologische verwarring, die het meest problemen schept, wordt langzaam ontraadseld (Eiland van Calypso is het beste voorbeeld). Het scheppen van orde gebeurt vooral door de lezer, die uit het aangebodene meer draden kan combineren dan de hoofdpersoon: enkel in Feestgangers bereikt de hoofdpersoon een ondubbelzinnige synthese (die dan nog in berusting bestaat). In de andere verhalen wordt er geen eenheid bereikt, of stelt het personage een schijnoplossing voor die gemakkelijk door een andere kan vervangen worden.
Siebelinks werk is beperkt: de voedingsbodem ervan is weinig gevarieerd, de beeldende en stilistische kracht soms miniem. Toch kan hij goed een verhaal construeren door het opbouwen van een aantal spanningselementen die verrassend worden afgewikkeld. In het geheel van de beoordeling overweegt dan ook de waardering.
Wie een klassieke psychologische roman wil lezen, kan bij Adriaan van der Veen terecht. Deze veteraan van het Nederlandse proza biedt in Zwijgen of spreken een beeld van een beter gesitueerd echtpaar dat na vijf jaar samenleven wat sleet op de verhouding vermoedt, en nieuwe kracht wil