zijn vereenzaming. Had hij reden tot klagen ‘als er brood genoeg in huis was. Voor hem. En korsten voor de lijsters en de spreeuwen, die hij in de tuin uitstrooide?’ Zijn vrouw was er gerust op.
Mirjam doet zich voor als een schalks, innemend en een beetje opdringerig meisje, dat met een brutale vlegel als Frits van Duren uit de klas ‘niet naar de heide zou willen gaan’ en Jaap Huyben, die zich aan de Duitse romantiek van de vorige eeuw rechthoudt, gaat met haar wandelen. Zelfs naar de heide en op een heerlijke zomerdag zwemmen zij samen in de beek, omdat het zo warm is. Er gebeurt niets dat laakbaar is, al beseft de leraar dat de sfeer vertroebeld wordt. Hij besluit meer afstand te scheppen. Maar dochter Renée komt onverwacht naar huis en treft Mirjam en haar vader samen op zijn studeerkamer aan. Zij betoont zich uitermate geërgerd en niet lang daarna valt zij opnieuw binnen, om hard en trots mede te delen dat zij zwanger is.
De zomer loopt ten einde. Mirjam laat zich niet meer zien, haar moeder valt tegen leraar Huyben uit. Bij zijn leerlingen op school wordt hij belachelijk, zelfs hatelijk gemaakt, en op een schoolfeestje door Frits van Duren en Mirjam, die samen aan 't flirten zijn, uitgedaagd. De dag dat Huyben haar herexamen moet afnemen is hij ziek van duizeligheid en wordt hij door een collega vervangen. Zij wordt afgewezen, maar dat doet er niet toe, want nu blijkt ineens dat het examen niet nodig was voor die studie in Antwerpen. Renées kind zal geen vader hebben en Huyben, wiens vinkje door Mirjam verjaagd werd, zal na weken ziek-zijn verder leven met Mörike en Von Eichendorff, zijn boeken en herinneringen. ‘Nu had het geen belang meer hoe laat hij thuis zou komen.’
Met De verleiding van de miskende Cartens zijn wij, over een periode van pedanterie en opgeschroefde zelfingenomenheid, aanklacht en protest, naar de tijd en sfeer van Louis Couperus teruggekeerd. Het ene hoeft niet te verdwijnen voor het andere. Verkeerd is het, te stellen dat iedereen als iedereen moet zijn, want mensen en schrijvers zijn niet gelijk. Soms, zoals in de kwarteeuw dat achter ons ligt werd dat geëist of men heette een mummie uit een ver verleden te zijn. Straks zal die mummies wellicht verweten worden dat zij in hun zogezegde ouderwetsheid niet ver genoeg gingen.
Onder het lezen van het rustig mooie Nederlands van Cartens is bij mij de vraag gerezen: zullen wij Vlamingen, uitzonderingen daargelaten, dat ooit kunnen? Ja, als wij naar elkaar toegroeien. Waarschijnlijk niet als Vlamingen en Nederlanders zich in hun vooroordelen en hebbelijkheden ingraven. Sinds de vorige eeuw is er grote vooruitgang gemaakt en toch blijven er verschillen en schakeringen bestaan die moeilijk te verzoenen