| |
| |
| |
Lionel Deflo
Kroniek
Willy Spillebeens Aeneas of het masker van de mythe afgetrokken
Staatshoofden, gezagsdragers, politieke leiders, kortom machthebbers, worden door de buitenwereld vaak geoordeeld en nog vaker veroordeeld op grond van hun uiterlijke daden en hun pragmatisch handelen. Veelal blijven de innerlijke motieven, de hoogstpersoonlijke gedachten, gevoelens en wensen van de machthebber voor de buitenwereld verborgen. Uit nagelaten geschriften of memoires blijkt evenwel dat zij bij de besluitvorming en de uitvoering ervan niet zelden werden geconfronteerd met innerlijke conflicten tussen individuele beweeggronden en de zogenaamde ‘hogere’ belangen, al blijven de meesten weliswaar van dergelijke nobele gewetenskwellingen gespeend. Een machthebber, behorend tot de aristoi, een volksleider, die geslingerd wordt tussen zijn innerlijke machteloosheid en het uiterlijke machtsbezit, tussen zijn wezenlijke dadenloosheid en een door zijn omgeving en de omstandigheden geconditioneerde dadendwang, tussen zijn hart en zijn plicht, is de Aeneasfiguur, zoals die in Willy Spillebeens jonste roman Aeneas of De levensreis van een man (Manteau, Antwerpen/Amsterdam, 1982, 256 blz.) gestalte krijgt.
Willy Spillebeen, die hiermee aan zijn negende roman toe is, heeft zich voor zijn hoofdfiguur en verhaalsmaterie, wat de grote lijnen betreft, geïnspireerd op de Aeneïs, het epos in twaalf zangen van Vergilius, die zich op zijn beurt had gebaseerd op Homerus' Odyssee en Ilias. Hij is overigens niet de eerste die deze mythisch-historische stof in een nieuwe persoonlijke kunstvorm verwerkt. Zo introduceerde bijv. Vondel grote gedeelten uit Aeneïs in zijn Gysbreght van Aemstel, componeerde Henry Purcell zijn opera Dido and Aeneas, Hector Berlioz de opera Les Troyens à Carthage, en werd de Aeneasfiguur zelfs onderwerp van het gelijknamige ballet van Albert Roussel.
Er is evenwel een essentieel verschil tussen de rechtlijnige, moedige Vergiliaanse held, die zich ten volle geeft aan een hogere zending - feitelijk een politieke éloge aan keizer Augustus - en de hoofdfiguur van Willy Spillebeen. De antiheld die hij - niet voor zijn entourage, maar voor zichzelf - wordt, bezit allerminst de mythische grandez-
| |
| |
za van Vergilius' Aeneas, maar vertoont meer trekken van het menselijke, tweedeplanspersonage uit Homerus' epen.
De kernproblematiek, de tragiek tevens van Spillebeens Aeneas, ligt in de keuze die hij heeft moeten maken tussen zijn vervoerende liefde (voor Dido) en de plicht, resp. verantwoordelijkheid als leider van het Trojaanse volk. Door omstandigheden, mensen en uitwendige krachten gedwongen, kiest hij voor de plicht, die uiteindelijk resulteert in de macht, maar wordt hij voor zichzelf een mislukkeling, een antiheld, zij het niet zonder allure. Dit thema is trouwens een constante in Spillebeens verhalend proza en zijn Aeneas vormt zelfs een synthese van zijn romanpersonages, voor zover de Aeneasfiguur natuurlijk kan worden vereenzelvigd met de biografische persoonlijkheid van de auteur (al zegt Willy Spillebeen in een interview zelf: ‘Aeneas, c'est moi’).
In Willy Spillebeens verhalend proza kunnen tot dusver twee strekkingen worden onderkend: de eerste romans, die cirkelen rondom de kernvraag ‘wie ben ik?’ en de latere romans, rondom het pendant: ‘hoe zien de anderen mij?’. De eerste problematiek kwam in hoofdzaak aan de orde in de introspectieve, therapeutische, sterk literaire autobiografie Steen des aanstoots (1971), terwijl de tweede kernvraag, geëxtrapoleerd in veel geledingen, centraal stond in de epische autobiografie De vossejacht (1977). De Aeneasfiguur is als het ware een synthese van de introverte en extraverte personages die beide boeken bevolkten, terwijl de nieuwe roman, zonder daarom een autobiografie te zijn, de hoofdthematiek herbront en verruimt en in de optiek van de auteur een drieluik vormt met Steen des aanstoots en De vossejacht.
Dat De levensreis van een man een synthese uitmaakt van zowel personages, als themata, motieven en romantechnische procédés, blijkt ook, en vooral, uit de structuur van het boek. De roman bestaat uit twaalf hoofdstukken (cfr. de twaalf zangen van Vergilius) die de laatste twaalf uren van Aeneas' leven evoceren en beschrijven. Elk hoofdstuk is bovendien opgebouwd uit drie geledingen met telkens wisselende vertelperspectieven, resp. in de ik-, de jij- en de hij-vorm. Deze alternerende standpunten zorgen niet alleen voor afwisseling en vaart in de roman, zij vervullen er een doelbewuste functie in.
De oude Aeneas, destijds gevlucht uit het brandende Troje en na veel omzwervingen stichter van een nieuw Troje (= Rome) in Italië, ligt verlamd en sprakeloos te bed na een hartinfarct. (Dit romanconcept kan bijv. vergeleken worden met Karel van de Woestijnes De boer die sterft, Carlos Fuentes' De dood van Artemio Cruz en Hermann Brochs Der Tod des Vergil.) In de ik-vorm, temporeel het nu-moment, lijdt hij de fysieke
| |
| |
pijn, registreert hij wat in en rondom hem gebeurt, maar belijdt hij innerlijk ook de gedachten, gevoelens en vooral de dromen die hem in die ultieme levensuren bestormen. Ook in de jij-vorm recapituleert hij de vervlogen tijd, de herinneringen die in en aan hem voorbijrazen, maar in die introspectieve monologues intérieurs wil hij vooral achterhalen wie hij was (en is) en tot inzicht komen in het waarom van wat hij zijn hele leven gedaan heeft, niet gedaan heeft, of had moeten doen. Hij poogt klaarheid te scheppen in de feiten, krachten en omstandigheden die zijn leven hebben geconditioneerd, de gevoelschaos te ordenen en te duiden. Hij wil zich voor zichzelf rehabiliteren. De afstandelijke hij-passages ten slotte beschrijven het kleurrijke, epische relaas van de feiten en gebeurtenissen, vanaf de prille jeugd van Aeneas tot zijn dood, waarbij dan in het slothoofdstuk de drie perspectieven samenvloeien.
Zoals gezegd vormt het Aeneasboek dus niet alleen een kruispunt van eerdere themata en motieven (waarop ik verder terugkom), maar ook van romantechnische procédés: zo herhaalt zich hier het belijdende en introspective ik- en jij-perspectief uit Steen des aanstoots en het procédé van de epische schaalvergroting uit de Vossejacht.
Willy Spillebeen noemt zijn boek een Bildungsroman, de roman van een geestelijke en emotionele ontwikkeling. Zo slaat het begrip reis niet alleen op de concrete en feitelijke omzwervingen van het hoofdpersonage, maar ook op het levensverloop van geboorte tot dood en - niet het minst - op de innerlijke reis. Vandaar ook de cyclische structuur van de roman. De twaalf hoofdstukken evoceren en beschrijven telkens een etappe in de levensreis, waarbij de ik- en jij-passages de gebeurtenissen fragmentarisch preluderen die dan in de hij-vorm retroversief-chronologisch worden geëxpliciteerd. Die ik- en hij-vorm heeft Spillebeen trouwens adequaat en heel functioneel aangewend om de gespleten, ambivalente, schizoïde persoonlijkheid die Aeneas (geworden) is te accentueren. Uit de verschillende etappes op zijn levensreis zullen de oorzaken en redenen geleidelijk aan ontsluierd worden.
Al in zijn jeugd staat Aeneas, zoon van de machtige edelman Anchises, sceptisch t.o.v. de machthebbers, die naar hun beeld en gelijkenis (voor zichzelf) bruikbare goden hebben gecreëerd, die trouwens alle ondeugden en gebreken van de mens-machthebber vertonen. Al vroeg wordt hij ook geconfronteerd met de tweespalt tussen zijn innerlijke gevoelens en de plicht, maar hij kiest voor de plicht: hij verraadt, weliswaar onbewust, zijn vriend, de herder Polubios, die op bevel van koning Priamos wordt gestenigd. Hier reeds groeit de kiem van de tragische ambivalentie die zijn verdere leven zal beheersen, hem van zichzelf zal doen vervreemden en hem innerlijk zal ten gronde richten.
| |
| |
Aeneas huwt het tempelmeisje Creüsa, dat hem een zoon Ascanius schenkt, maar dan breekt de tienjarige oorlog uit tussen de Griekse belegeraars en de Trojaanse verdedigers. Aeneas wordt gewond, maar vader Anchises zet de dubbelganger Theodoros in de strijd om Aeneas te vervangen. Diens heldendaden zullen later door Anchises en de dichters-‘zangers’ ten onrechte aan Aeneas worden toegeschreven, maar ter wille van de ‘hogere’ belangen en waarden als ‘moed en eer en trouw en plicht’ houdt ook deze de leugen in stand, wat zijn persoonlijkheid nog sterker zal doen afbrokkelen en de ambivalentie tussen persoon en personage zal doen toenemen.
Naast het motief van de ambivalentie duiken hier intussen een aantal vertrouwde Spillebeen-motieven op: de druk van milieu en opvoeding, het dubbelgangersmotief, het zelfverlies, het motief van verdichting en waarheid, de vervalsende verbeelding en de werkelijkheid, en het alomtegenwoordige en allesoverheersende vader-motief dat ze onderling aaneenrijgt.
De vaderfiguur treedt in de eerste helft van het boek op als de almachtige organisator van Aeneas' handelingen en daden, als de dwingende macht die, tegen de gevoelens en de wil van Aeneas in, zijn levensloop bepaalt. Hij beroept zich daarbij voortdurend op de goden, van wie hij zogezegd de spreekbuis is. Meer nog: hij heeft naar zijn zeggen bij de liefdesgodin Afrodite Aeneas verwekt! De blufferige Anchises is voorts de uitvinder van het drogbeeld, de dubbelganger Theodoros, maar zal niet aarzelen die te laten liquideren zodra hij hem niet meer voor de wagen van zijn ambities kan spannen. De tomeloze eerzucht en compensatiedrang van zijn vader, die Aeneas zou willen verheffen tot wat hij zelf nooit geworden is, nl. leider van het Trojaanse volk, zal het zelfverlies van de zoon nog in de hand werken en hardnekkig de leugens en verzinsels van de dichters, die de feiten tot heroïsche mythen opblazen, in stand helpen houden. De nefaste inmenging van Anchises in een volgende etappe van Aeneas' levensreis zal dan ook diens ineenstorting betekenen, maar terzelfder tijd een andere Aeneas doen herrijzen.
Na de roemloze vlucht uit de brandende vaderstad, waarin Creüsa achterblijft, doen de Trojaanse schepen Carthago aan. Halfweg het boek (het zesde hoofdstuk) en halfweg de levensreis van de hoofdfiguur, onspint zich een stormachtige liefde tussen Dido, de Carthaagse koningin, en Aeneas. Voor het eerst in zijn leven is hij echt zichzelf: ‘(...) het kwam Aeneas voor dat hij voor het eerst niet die vervreemding ervoer van anders - dat gevoel van wie ben ik eigenlijk’ (p.155). Hij beroest zich een vol jaar aan de liefde van Dido, maar op bevel van - alweer - de vaderfi- | |
| |
guur komt aan hun geluk een tragisch einde: Aeneas wordt voor de keuze gesteld tussen Dido en het lot van zijn volk. Hij verraadt zijn liefde en kiest voor de plicht, zijn hogere ‘roeping’. Na het Dido-drama wordt Aeneas een andere man: hij snijdt stoïcijns de banden met het verleden door en richt zich volledig op de toekomst van zijn volk, dat hij uit verantwoordelijkheidszin naar nieuw land zal leiden. Maar Aeneas is nu een man zonder geloof, hoop en liefde, maar ook zonder haat (p. 178) geworden; hij berust in een ‘volstrekte onverschilligheid die naderhand zou evolueren tot resignatie’ (p. 178).
Na het afscheid van Dido, die op het strand zelfmoord pleegt, en een langdurige crisis, neemt dan ineens een herboren Aeneas het leiderschap waar. Hij zal eens en voorgoed de macht van zijn vader trotseren en breken. Het démasqué en de instorting van de vaderfiguur blijkt dan wanneer deze Aeneas de waarheid onthult, dat hij niet de zoon is van de godin Afrodite, maar van een eenvoudig herderinnetje uit de bergen, dat bij zijn geboorte stierf. Veel van Anchises' drijfveren worden hier nu ook duidelijk: na de bittere smaak van het noodlot droomde hij voor zijn zoon Aeneas een grote toekomst en waren al zijn handelingen en manipulaties op die aspiraties gericht. Verlamd zal de vader een roemloze dood sterven. Hieruit blijkt dat het noodlot van de vaderfiguur zich als een spiegelbeeld in dat van de zoon herhaalt (wat zich later ook in diens zoon zal herhalen).
De dood van Anchises betekent voor Aeneas ook de definitieve ontmaskering van de goden: ‘Wat geeft jullie onsterfelijke goden het recht de mensen te laten sterven, zijn wij dan honden die doodgaan en verdwijnen, ik protesteer, ik haat jullie, goden, ik kots op jullie, op jullie Tartaros en jullie Elyseese velden en jullie Styx en Acheron en al de rest: larie, volksverlakkerij, projecties geboren uit de angst van generaties en generaties stervers en uit een drang naar rechtvaardigheid, er is geen rechtvaardigheid, goden, die was er niet in Troje en die is er nergens, tenzij de rechtvaardigheid van het leven zelf, dat iedereen moet sterven en dat je tijdens je leven kunt streven naar liefde of naar macht en dat geluk tenslotte datgene is wat je jezelf en anderen schenkt, geluk ligt niet in de macht, dat weet ik onderhand goed genoeg (...)’ (p. 189-190)
Dat weet Aeneas inderdaad, want na de dood van zijn vader landt hij met zijn schepen in een nieuw gebied, dat hem aan het landschap van Troje herinnert (wat niet zonder betekenis is!). Nu treedt Aeneas, gedreven door plichts- en verantwoordelijkheidsgevoel, als een ware machthebber op. Uit staatsraison, opportunisme en berekening huwt hij met Lavinia, de dochter van de koning van Latinum, na Rufus, de andere pre- | |
| |
tendent, in een tweegevecht te hebben afgemaakt. De liefde zal hij bij haar niet hervinden, ‘zij vertegenwoordigde niet een lichaam, maar een stad, een enorme landstreek voor zijn volk’ (p. 219). Zij vertegenwoordigt vrede, rust, een thuis na de vele omzwervingen en... macht! Gedirigeerd door de sterke en evenwichtige jonge vrouw komt Aeneas tot rust, maar weer slaat het noodlot toe als zijn zoon en opvolger Ascanius door bergbewoners wordt vermoord. Weer heeft de machtige Aeneas gefaald, als hij aanvankelijk de liefde van zijn zoon wou dwarbomen (cfr. de overeenkomst met zijn eigen lot). Verteerd door wroeging, schuldgevoel en zijn brutale handelwijze na de dood van Ascanius, wordt Aeneas een wrokkige oude man.
Lavinia, die Aeneas intussen de dochter Elissa geschonken heeft, sterft aan moeraskoorts. De nieuwe stad die Aeneas laat bouwen, zal hij naar haar Lavinium noemen. Maar ook nu laat de Zeuspriester Panthus hem niet met rust, wanneer die in de stad godentempels wil laten bouwen. Aeneas zal echter in zijn laatste levensuren eindelijk zichzelf terugvinden en een ultieme, bewuste daad stellen: hij zal de liefde tussen zijn aanbeden dochter Elissa en de jonge architect Silvius, bouwer van de nieuwe stad, laten zegevieren en de opvolging bezegelen die niet op macht, maar op liefde is gegrondvest.
Een ander, in feite zelfs primordiaal motief, dat in de ik- en jij-passages de hele roman doorkruist, is de affectieve en emotionele relatie van Aeneas tot zijn dochter Elissa, voor wie hij een meer dan gewone adoratie koestert. Ook dit latente oedipuscomplex, dat op een bepaald moment zo verhevigd wordt dat hij haar als vrouw begeert, vindt zijn oorsprong in het feit dat Aeneas in Elissa (= troetelnaampje voor Dido) als het ware de reïncarnatie ziet van de gestorven Dido. Het meisje Elissa zal aan de oude Aeneas de zin en de wil geven om ondanks alles, na de dood van Hectoor, Difo, Anchises, Ascanius, Lavinia en de getrouwen uit het vroegere Troje, verder te leven en finaal, op het kruispunt van liefde en dood, die ene bevrijdende daad te stellen.
De levensreis van Aeneas is er een van bestendig afscheid nemen; telkens weer is er de dood die ongenadig tussenkomt. Zijn leven wordt bevolkt met doden (cfr. De vossejacht). Ook dit motief is een vertrouwde component in Willy Spillebeens werk.
Al spelen de gebeurtenissen zich af tegen een deels historisch, deels mythisch decor (dat evenwel gedemythologiseerd wordt), toch kan dit boek geen historische roman worden genoemd. De Aeneasfiguur is een man van alle tijden, symbolisch ook voor de mens van deze tijd. Aeneas is een modern mens, die lucied en discursief denkt, weet dat hij fout is,
| |
| |
maar vast zit in ideologische structuren en machtspatronen buiten hem om. Zijn levensreis kan geïnterpreteerd worden als een bestendige poging om uit die structuren te breken, evenzeer als een zoektocht naar het vervreemde en verloren ik. Tevens kan hier - voor wie dat wil - de christelijke thematiek worden onderkend van de ‘mens onderweg’, op queeste naar het Beloofde Land, het Paradise Lost. In die zin heeft Aeneas veel weg van een Mozesfiguur. Maar wie vertrouwd is met het werk van Willy Spillebeen zal Aeneas' levensreis en zijn ‘hogere’ roeping kunnen duiden als het uiteindelijke terugverlangen naar (de bevrijdende mythe van) het eerste begin, naar het ideële landschap van de jeugd en het (mythisch geworden) paradijs van de kindertijd (cfr. Steen des aanstoots, De vossejacht). Die interpretatie kan o.m. worden afgeleid uit het slothoofdstuk, waarin Aeneas opnieuw knaap wordt, kind wordt, geboren wordt, sterft en vrij is. Aeneas' ultieme daad is er een van bevrijding.
Zowel de kernthematiek als de romanstructuur worden door Willy Spillebeen overigens gesynthetiseerd in het gedicht Aeneas, uit zijn jongste bundel Voorbij de populieren (Lannoo, Tielt, 1982):
| |
| |
Aeneas of De levensreis van een man is een inhoudelijk veelomvattend en ongemeen rijk boek, vol symbolische, cultuurhistorische, mythologische en literaire verwijzingen, ook al lijkt de kernthematiek, de tragische keuze tussen liefde en macht bij een aristocratische volksleider, mij nogal geabstraheerd, romantisch en verwijderd van de dagelijkse realiteit van de modale sterveling. Maar geldt die bemerking ook niet voor de meeste klassieken, van Sophocles tot Shakespeare? Toch is Willy Spillebeen erin geslaagd (ook zoals de meeste klassieken) met Aeneas een man van vlees en bloed te scheppen. Dat blijkt ook stilistisch uit de ik- en jij-fragmenten, waarin door functionele, vakkundige stijlvarianten de jachtige, koortsige en delirerende bewustzijnsstromen worden geëvoceerd.
Willy Spillebeen heeft een complexe en gecompliceerde materie in een rijkgeschakeerd en plastisch taalkoloriet (vooral in de epische passages) verbeeld tot een intelligent gestructureerde, coherente en sluitende psychologische én narratief-epische roman. Aeneas of De levensreis van een man is een groot boek - en ik aarzel niet deze kwalifikatie neer te schrijven -, waarvan een vertaling zich meer dan ooit opdringt.
|
|