Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 127
(1982)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 369]
| |
Kroniek
| |
[pagina 370]
| |
té simple de l'enfance’, enz. ‘L'enfance’, sleutelwoord van de nieuwe visie! Hij bekijkt de wereld met de verwonderde en bewonderende ogen van een kind: ‘J'aimerais retrouver, en écrivant, des émotions, des instants, des signes de l'époque où j'ai commencé à connaître le monde. Pour moi le sens même de l'écriture, c'est trouver l'homme nouveau que l'on a en soi, c'est-à-dire retrouver l'enfant ancien. L'homme nouveau, c'est l'enfant ancien, c'est cette union entre le passé et le futur’.Ga naar eind1. Désert (1980) is de geromanceerde uitdrukking van deze optimistische levensvisie. Geen roman ‘à l'eau de rose’ daarom, wel integendeel. Het lijden, fysiek en moreel, is permanent aanwezig, maar het wordt niet gedramatiseerd, het wordt met een zekere sereniteit aanvaard. De roman bevat twee verhalen die op een knappe manier in mekaar worden gepast. Het eerste verhaal is precies gedateerd en gelokaliseerd: ‘Saguiet el Hamra, hiver 1909-1910’. Een stam Touaregs, opgejaagd vanuit het zuiden, is na maandenlange omzwervingen door de Sahara aanbeland in deze vallei in het uiterste zuiden van Marokko. Het zijn de ‘Hommes Bleus’ die onder de leiding van sjeik Ma el Aïnine naar het noorden vluchten om er een nieuw woongebied te zoeken. Hun onmenselijk harde tocht door de hitte en de koude van de woestijn eindigt op 30 april 1912 te Agadir: Franse soldaten moorden de laatste troepen uit. Dit historisch gefundeerde verhaal over een fase uit de kolonisatie van Afrika wordt echter niet beschreven volgens historische normen. Fictieve personages, zoals de jonge Nour die als bindend element fungeert, geven aan het verhaal een zeer menselijke dimensie. Een stuk geschiedenis dus dat epos wordt, meer gezongen dan verteld. Met dit verhaal wordt een tweede verweven: het verhaal van Lalla, een weesmeisje van 17 dat afstamt van de ‘Hommes Bleus’. Zij woont met haar tante in een bidonville ergens aan de Atlantische kust van Marokko, zowat rond 1960. Zij is gelukkig, zij geniet van de dingen rondom haar: mieren, vliegen, het zand, de doornstruiken, het licht, de woestijn... Zij incarneert het geluk dat Le Clézio beschrijft in L'inconnu sur la terre. Tot in de stijl toe treft men gelijkenissen aan: ‘Lalla aime être près de la mer’. In haar wandelingen langs de zee ontmoet ze drie belangrijke figuren: Namman, de oude visser, die haar vertelt over de geschiedenis van haar volk; Hartani, een jonge herder die stom is - of weigert de mensentaal te spreken? - en haar alles leert over het leven in de woestijn; Es Ser, een legendarische figuur die haar soms verschijnt en haar de geest van haar ras inblaast. Dit drievoudig contact maakt haar tot een ware afstammelinge van de Hommes Bleus, in wie de aloude waarden van dit volk weer gestalte krijgen. Om aan het armzalige | |
[pagina 371]
| |
bestaan te ontsnappen vertrekt ze met haar tante naar Marseille. Daar leert ze de echte armoede kennen, de mensonterende. Ze vindt een job als schoonmaakster in een verdacht hotelletje tot ze ‘ontdekt’ wordt door een jonge fotograaf. Maar ook in het wereldje van klatergoud van de cover-girls blijft ze zichzelf. Onder de dwingende blik van Es Ser die ze op zich voelt wegen, keert ze terug naar haar bidonville, waar ze op het strand het leven schenkt aan een zoon van Hartani. De twee verhalen zijn dus contrapuntisch opgevat: tegenover de zandwoestijn waar het goed is te leven, staat de mensonterende steenwoestijn van de grootstad; tegenover de fysieke beproevingen van de nomade staat het morele leed van de ontwortelde. Maar boven deze oppositie van waarden en onwaarden staat de figuur van Lalla - en met haar die van de Hommes Bleus. Haar verbondenheid met haar volk, haar aandacht voor de kleine, simpele dingen, haar intens contact met het bestaande maken haar tot een exemplarische incarnatie van ‘l'homme nouveau’, nl. ‘l'enfant ancien’, en dus ook tot een teken van ‘union entre le passé et le futur’. Le Clézio, een gids voor moeilijke tijden? Dat wil hij zeker niet zijn: ‘un écrivain doit être connu surtout par ce qu'il écrit, non par ce qu'il fait ou ce qu'il dit’.Ga naar eind1. Dus geen gemoraliseer. Maar al schrijvend beleeft hij ons toch iets voor: ‘Lorsque des hommes qui sont dans une situation très difficile, comme les Mayas ou comme les Hommes Bleus du désert, sont animés par la foi, et que cette foi leur fait surmonter leur souffrance, leur faiblesse physisue, leur fait surmonter le désert, la soif et la faim, n'y a-t-il pas là quelque chose de très passionnant, quelque chose de très fort?’ Een geloof dus dat bergen verzet, i.c. dat alle beproevingen aankan. De veertigjarige Le Clézio vindt hier de wijsheid van de tachtigjarige Henri Michaux: ‘Dans un pays sans eau, que faire de la soif?
De la fierté.
Si le peuple en est capable.’
(Poteaux d'angle, 1981, blz. 14)
Fierheid, de kapitale deugd in crisistijd, of het geloof in de hoop! |
|