gevingen, die gemakkelijk verzanden tot berusting na de kaap van de veertig, wanneer de dingen aan belang hebben ingeboet; de al even weerzinwekkende als zinloze oorlogen, die de mens hetzij als machteloze toeschouwer, hetzij als wrede handlanger heeft te ondergaan; en de allerlaatste illusies, die erin bestaan, na een leven van hard labeur en tegenslagen eindelijk te kunnen genieten van een welverdiende rust tijdens de zogenaamde ‘oude dag’, die door de meesten niet eens wordt bereikt; het genoegen dat men dan maar dient te nemen met een voorgespiegeld ‘hiernamaals’, waar het allemaal veel beter zal zijn. Ik heb er al verscheidene hoofdstukken over geschreven, alles op diezelfde doorgrondende wijze, een beetje ironisch ook. Vervolgens heb ik het geheel zorgvuldig overgetypt en onder de titel ‘IJdele hoop’ naar de heer AC van
Uitgeverij De Kliek verstuurd, op het bekende adres.
Vanaf die dag werd de blik die ik bij mijn thuiskomst op de brievenbus wierp hoe langer hoe nerveuzer, neurotisch zou ik haast zeggen. Ik lichtte de bus hoe langer hoe vlugger. Tot de dag waarop ik volgende gestencilde brief ontving, waarop alleen mijn naam met de hand stond ingevuld:
‘Geachte heer AB, uitgave van uw typeschrift “IJdele hoop”, dat u ons ter beoordeling hebt ingezonden, is in ons fonds niet realiseerbaar. Dit besluit is uiteraard genomen in overleg met onze redactie, die uit het grote aantal manuscripten van velerlei aard die wij ontvangen, slechts een zeer gering aantal voor uitgave selecteert. Bij deze beslissing spelen factoren als literaire kwaliteit, omvang, onderwerp en de mogelijkheid tot inpassing in de lijn van ons fonds een belangrijke rol. Voor de gelegenheid die u ons hebt geboden kennis te nemen van uw werk, zijn wij u niettemin erkentelijk. U dankend voor het in ons gestelde vertrouwen,’ enz.
Helemaal onderaan stond nog een krabbelig postscriptum, zeggende:
‘Eerlijkheidshalve moet het ons van het hart, dat deze tekst kwalitatief heel wat minder te bieden heeft dan uw eersteling, “Illusies”. De toevalligheden waar het boek zich aan moet optrekken zijn bovendien zo talrijk, dat ze het door u beoogde effect alleen maar kunnen schaden.’
Ik heb hele nachten besteed aan de verbetering van ‘IJdele hoop’. Dagenlang heb ik de mogelijke structuur proberen te achterhalen van die zoekgeraakte ‘Illusies’. Misschien was ik er te oppervlakkig, te rancuneus over gegaan? Ik concludeerde voor mezelf dat ik voorzeker niet oprecht genoeg was geweest. Tot in den treure toe heb ik alles herschreven in een realistischer trant. Met hernieuwde kracht zwoegde ik tot diep in de nacht aan wat ik dacht een meer authentieke benadering te zullen worden: ik wou,