| |
| |
| |
André Demedts / Dostojevski herlezen
Om de volledige Dostojevski en het voornaamste dat over hem geschreven staat nogeens door te nemen en onderling te vergelijken, om tot een alomvattende synthese te komen, zouden er jaren nodig zijn. Daar is voor mij geen kans meer op. Ik heb mij tevreden gesteld met na een halve eeuw of daaromtrent zijn lange roman De gebroeders Karamazov, in de onbekorte, rechtstreeks uit het Russisch gemaakte vertaling van Dr. A. Koshoff, opnieuw te lezen. Zij verscheen in 1932 bij Van Holkema en Warendorf te Amsterdam en telt 727 dicht bedrukte bladzijden. Enkele steekproeven in de Duitse overzetting door E.K. Rahsin bij R. Piper & Co te München in 1952 uitgegeven, heeft mij geleerd dat er tussen beide teksten waarschijnlijk geen essentiële verschillen, wel verscheidene schakeringen bestaan.
Mijn eerste bedoeling gold na te gaan of hetgene mij van mijn eerste lectuur bijgebleven was, bij een hernieuwde, na zo lange tijd hernomen kennismaking, stand zou houden. Het werk bleek minder chaotisch dan het in mijn herinnering scheen en tegelijk dieper op onze algemeen menselijke bestaansproblematiek afgestemd. Een andere ontdekking was dat Dostojevski's boodschap even actueel, zijn religieus-wijsgerige inhoud zelfs sterker aanspreekt dan vijftig jaar geleden. Hij blijft een geniaal romancier, die, hoewel plaats- en tijdsgebonden, eeuwig blijkende figuren geschapen heeft, levende symbolen door hun oorspronkelijke waarachtigheid.
Uit technisch oogpunt beschouwd zou men het verhaal een feuilleton mogen heten, zoals er in de negentiende eeuw vrij veel geschreven werden. Onderwerp is een moord, waarvoor door een samenloop van omstandigheden een onschuldige wordt gestraft. Dostojevski heeft voor veel afwisseling in de opeenvolgende taferelen en een rijke verscheidenheid aan karakters gezorgd. Om de spanning in zijn relaas te verhogen heeft hij wat slechts overbrugging van het ene naar het andere dramatische hoogtepunt was kort samengevat, en de afhandeling van die hoogtepunten, door invoeging van een verhaal in het verhaal of het optreden van een nieuw personage, naar een volgend hoofdstuk verschoven.
Voordat de roman in boekvorm uitkwam, werd hij in 1879-1880 in De Russische bode afgedrukt. Ik kan er niet over oordelen en toch wekt hij de indruk dat ieder vervolg eindigde waar de handeling trapsgewijze naar een
| |
| |
hogere trede opklimt. Mogelijk is ook dat Dostojevski naar het einde van zijn leven het vak zo volkomen beheerste, dat hij onbewust bereikte wat bij kleinere talenten als Dumas en Sue aan berekening te wijten was. Merkwaardig blijkt eveneens, al schijnt het op grond van de geweldige inhoud en de vele hartstochtelijk bewogen personages uit zijn werk, dat hij als stilist geen mooischrijver was. Hij zoekt geen stemming en sfeer door en in de taal. Zijn verwoording heeft geen ander doel dan duidelijk uit te drukken wat hij zeggen wil.
Zelfs gaat hij zo ver zijn lezers toe te vertrouwen wie de moordenaar van Fedor Karamazov is voor het einde van zijn relaas in zicht komt. Toch blijft de spanning volgehouden. Het doelmatigste middel dat hem ter beschikking bleef heeft hij daartoe aangewend. Hij stelt de vraag naar de zin van ons bestaan. Waarom zijn wij hier als er zoveel te verlangen en betreuren valt, als vrede en geluk zo zeldzaam zijn en het goede dat wij nastreven door het kwade tenietgedaan wordt? Hoe kunnen wij begrijpen en aanvaarden dat onschuldigen, kinderen en dieren lijden, terwijl verdrukkers en zondaars blijkbaar gezegend worden? Die probleemstelling leidt onvermijdelijk tot geloof of ongeloof in God en onze persoonlijke onsterfelijkheid. Uit Dostojevski's meesterromans, in het bijzonder uit De gebroeders Karamazov, moet blijken dat God niet een schepping van de mens, maar de mens een schepsel Gods is. Daaruit volgt volgens hem dat ons hier-zijn niet alleen waarde en betekenis heeft, maar dat het als een opdracht, een roeping opgevat moet worden. De menselijke existentie ontsnapt aan een rationalistische verklaring en toch spreekt de zinrijkheid van het leven het laatste woord.
Er ligt in Dostojevski's werk een evolutie die steeds meer belang aan het wereldbeschouwelijke dan aan het literaire element gehecht heeft. Zij is ten dele verklaarbaar uit de geschiedenis van zijn leven. Kenners van zijn taal en stijl hebben er zelfs op gewezen dat zijn woordkeus en zinsbouw vrij slordig zijn. Hem daar een verwijt van maken zou op een miskenning van zijn bedoelingen neerkomen. Hij zal zich veeleer een profeet die iets te zeggen had, dan een artiest belust op mooischrijverij gevoeld hebben. De beroemdste Russische auteurs uit dezelfde eeuw vertonen, hoewel zij van Poesjkin tot Gorki duidelijk te onderscheiden persoonlijkheden zijn, een messiaanse strekking in hun kunst. Ze zijn typisch Russisch door hun bekommernis om de lijdende, door het lot of de maatschappij verontrechte mens. Een uitzondering lijkt Toergenjev, die zijn verhalen wel meestendeels in Rusland situeerde, maar een liberaal-rationalistische levensbeschouwing aankleefde die in dezelfde periode meer in het Westen dan in zijn vaderland opgang maakte.
| |
| |
Er bestond een negentiende-eeuwse Russische romanliteratuur die nationaal mag heten. Zij handelde over Russische toestanden, ontstaan uit specifieke omstandigheden van plaats en tijd, noden en verlangens, mensen en leefgewoonten, die een traditioneel gegroeide eenheid uitmaakten. De desintegratie die in ons Westen de samenleving uiteengerukt en veel intellectuelen van de minder ontwikkelden, de bezittende klasse van de arbeidersmassa en de arbeidersmassa van geloof en vaderland vervreemd had, schijnt in het tsarenrijk niet zo algemeen. Zij nam wel toe, zoals het werk van Dostojevski verraadt. Maar terzelfder tijd bestond tegen die gang van zaken een tegenstroom, die naar uit De gebroeders Karamazov blijkt in alle volks-lagen bijna onbewust aanwezig was en misschien daardoor zoveel invloed had.
De afschaffing van de lijfeigenschap in 1861 had de meeste aandacht op de boeren en plattelandsbevolking gericht, waar ze in het verder geïndustrialiseerde Europa vooral naar de fabrieksarbeiders en het lompenproletariaat uit de grote steden uitging. In het Westen zou de klassenstrijd pogen aan de materiële ongelijkheid een einde te maken, in Rusland werd, als wij de Russische schrijvers mogen geloven - en waarom zouden wij dat niet -, een Slavisch messianisme voorgestaan dat de hele mensheid tot meer liefde zou bezielen. Daar leefde, als wij op Dostojevski steunen, bij veel idealisten de hoop dat de tijd in het vooruitzicht lag waarop de drang om met minder bezittenden te delen sterker zou zijn dan zelf- en hebzucht. De eeuwenlange verknechting had de gelovige moezjiek niet opstandig gemaakt. In deemoedige lijdzaamheid aanvaardde hij zijn lot, omdat hij zich niet als een vervreemde van zijn grond en volk beschouwde. En wie niet houdt van zijn grond en ruimer gezien van zijn vaderland, heeft ook geen geloof in God, schreef Dostojevski.
Daarover heeft Tolstoj ongeveer hetzelfde gedacht. Wat Dostojevski niet waagde en waarschijnlijk niet aankon, heeft de adellijke landheer wel gedaan: zich terugtrekken op Jasnaja Poljana om er als boer een patriarchaal bestaan te leiden. Beiden zijn van de levenswijze en opvattingen uit hun jeugd weggegroeid, in het besef dat zij tegenover hun volk, zelfs tegenover de hele mensheid een bijzondere opdracht te vervullen hadden. De ter dood veroordeelde revolutionair en oud-banneling naar Siberië die Dostojevski was, bedrogen echtgenoot en gokker, die in zwarte armoede door schuldeisers achtervolgd Europa rond gezworven had, zou slechts na zijn middelbare leeftijd het geluk ontmoeten dat hij doorgaans als wensdroom aan zijn romanfiguren toekende.
Hij bleef niettemin een problemenmens. Als weinige anderen heeft hij over de zondigheid en het kwaad in de wereld uitgeweid, bij zo ver dat weleens
| |
| |
de veronderstelling geopperd werd dat hij uit ervaring sprak. Een indrukwekkend aantal van zijn personages, van zijn vrouwen in de eerste plaats, zijn onevenwichtigen en komen toch niet als louter verzonnen figuren voor. Hij moet zich ten dele met hen vereenzelvigd en zich, zoals Shakespeare, in talrijke zielssituaties kunnen inleven hebben. Maar in tegenstrijd met Shakespeares helden, die in een eindeloze verscheidenheid van karakters en levenshoudingen optreden, gelijken de mensen van Dostojevski enigszins op elkaar door een overtilling van zichzelf die trekken van een ziekelijke overspanning vertoont. Zij schijnen slechts in een wankel evenwicht op een krijtstreep tussen normaliteit en waanzin hun weg te gaan.
Het zijn Dostojevski's verhalen in het verhaal die hem mogelijk maken zijn wereldbeschouwing het duidelijkst uit te spreken. Zij komen over de roman verspreid in de volgende tijdsorde voor: Ivans biecht, de laatste dagen en dood van starets Zosima, de Groot-Inquisiteur, en het overlijden met de begrafenis van de knaap Iloesja. Fedor Karamazov heeft vier zonen, Dmitri van zijn eerste, Ivan en Aljosja van zijn tweede wettelijke vrouw, en Smerdkajov, buiten zijn huwelijk, van een slecht befaamde bedelares. Ivan is drieëntwintig jaar oud, een scherp en veelomvattend verstand, sterk bewust van zijn superioriteit, die als vrij publicist aan kranten en tijdschriften medewerkt. Hij vertegenwoordigt het rationalistisch atheïsme dat hij uit westerse bronnen opgevangen en bij de Russische mentaliteit aangepast heeft.
Zijn ‘biecht’, de blootlegging van zijn innigste overtuiging, gebeurt in een gesprek met Aljosja, de ideale jongeling zoals Dostojevski hem getekend en hem een van de hoofdrollen in zijn werk toebedacht heeft. Daar is een bezoek aan Zosima aan voorafgegaan, waarbij de heilige monnik een verrassende genegenheid voor Ivan heeft doen blijken. De jonge man verdedigt o.a. de opvatting dat de kerk niet in de staat mag opgenomen worden, maar de staat in de kerk. Want wie zal er nog een gestrafte en uitgestoten misdadiger een helpende hand reiken als de kerk, zoals in Rusland, met de staat vereenzelvigd wordt en er meteen aan onderworpen is?
‘Welk een wanhoop zou zij zaaien in de ziel van de ongelukkige?’ Ivan legt er nadruk op dat hij aan een Russische misdadiger denkt, ‘omdat Russische misdadigers nog in God geloven. Een buitenlandse misdadiger toont nooit berouw over wat hij gedaan heeft.’ Die laatste uitspraak ging zeker niet helemaal op, maar daarop volgt een vaststelling die na honderd jaar nog even actueel gebleven schijnt. ‘Hij beweert altijd dat zijn misdaad geen misdaad is, maar een opstand tegen de macht die hem onderdrukt.’ (63)
| |
| |
Op een vraag van zijn vader zal Ivan zonder aarzeling antwoorden dat God niet bestaat. Nu verklaart hij aan zijn jongere broer wat hij over geloof en godloochening, verlossing door Christus' menswording en een rechtvaardige samenleving door de socialistische klassenstrijd of de anarchistische vernietiging van de bestaande maatschappij denkt. Waarover spreken de Russische jongens nu? vraagt hij. Bedoeld is natuurlijk in de jaren zeventig van de vorige eeuw. ‘Over de wereldvraagstukken, niet anders: of God bestaat, of de onsterfelijkheid bestaat. En zij die niet in God geloven, nou ja, die praten over socialisme, anarchisme, die trachten de hele wereld opnieuw te herbouwen, maar per slot komt het op hetzelfde neer...’
De mens heeft werkelijk God verzonnen, beaamt hij, en het is niet eens merkwaardig dat God op die manier bestaat, ‘wel dat de idee over de noodzakelijkheid van God, in het brein van zo'n wreed, boosaardig beest als de mens is opgekomen.’ Hij bevestigt dat hij werkelijk in die ingebeelde God, als schepper van de bestaande wereld gelooft. Maar de wereld die als zijn realisatie beschouwd wordt, neemt hij niet aan. Hij kan niet begrijpen waarom en hoe je je naaste kunt liefhebben. ‘Voor mij is het onmogelijk je “naaste” lief te hebben, je “verste” dat gaat misschien nog.’ Hij voegt daar later aan toe: ‘Ik denk dat, als de duivel niet bestond, de mens hem eveneens geschapen heeft. En als hij hem geschapen heeft, dan naar zijn beeld.’ Als doorslaggevend motief voor Ivans godloochening geldt dat er een onrechtvaardig lijden bestaat, omdat degene die erdoor getroffen wordt het noch uitgelokt noch verdiend heeft. Het heeft geen reden en geen doel. De idee dat er een gemeenschappelijke schuld kan ingeroepen worden, wijst Ivan niet af, maar kan hij niet aanvaarden ten overstaan van onschuldigen. Hij haalt het voorbeeld aan van een achtjarige knaap, die ongewild door een steen weg te werpen de poot van een hazewind gekwetst had. De landheer die eigenaar was van het dier liet de jongen, terwijl zijn moeder erbij moest staan, door zijn bloedhonden verscheuren. Wat met zo'n onmens begonnen? ‘Ik wil niet dat die moeder de moordenaar van haar kind vergeeft’, zegt Ivan. ‘Zij heeft geen recht dat te doen.’ Als God zo'n soort van harmonie gedoogt, geef ik hem mijn toegangskaart terug. Ik ben niet tegen God. ‘Alleen tegen zo'n orde, die door hem gewild schijnt.’
Bij Ivans biecht sluit zijn verhaal over de Groot-Inquisiteur aan. Dostojevski situeert het in de vijftiende eeuw. Daags nadat in een zuidelijke stad honderden ketters verbrand werden, komt Christus op aarde terug. Het volk herkent hem als hij over het plein bij de kathedraal voorbijloopt en schoolt rondom hem samen. Hij spreekt met de mensen, zegent hen en roept een kind tot het leven terug. Net op dat ogenblik schrijdt de statige Groot-Inquisiteur, een ascetische, bijna negentigjarige grijsaard voorbij. Ook
| |
| |
hij herkent Christus en beveelt zijn lijfwacht hem te arresteren.
De volgende nacht zoekt de Groot-Inquisiteur Christus op in zijn cel. Hij verwijt hem dat hij teruggekomen is. ‘Ook heb je geen recht nog iets toe te voegen aan wat je reeds gezegd hebt. Je hebt zodanig gesproken dat het voor allerlei, zelfs voor tegenstrijdige interpretaties vatbaar is. We hebben de verantwoordelijkheid op ons genomen aan uw woorden een vaste en algemeen geldende betekenis te geven, om de mensen uit hun onzekerheid en vertwijfeling te redden. Ik zal je laten verbranden als een ketter.’ Je mag niet meer spreken of je berooft de mensen van de vrijheid die je zo verdedigd hebt. Door die vrijheid werd de mens als een opstandige geschapen. Maar kunnen opstandigen ooit gelukkig zijn? ‘Eens komt het zo ver dat de mensheid zal verkondigen dat er geen zonde bestaat. Alleen maar lichamelijke honger.’
Ten slotte zullen ze zelf inzien dat vrijheid voor iedereen en hetzelfde dagelijks brood voor allen uitgesloten, onverenigbaar is. Want nimmer of nooit zullen ze leren vrijwillig onder elkaar ieder een deel te geven. Wat zij willen is: allen tegelijk vrij of onderworpen te zijn. Niets schijnt hun aantrekkelijker dan gewetensvrijheid, niets kwelt hen echter even diep als die vrijheid. De mens moet je verstoten, omdat je hem vrijheid van keuze en meteen de mogelijkheid tot het kiezen van zijn eeuwig ongeluk gelaten hebt. Er zijn drie machten denkbaar om de gewetensvrijheid te ontkrachten: het wonder, het geheim en de autoriteit; en die heb je afgewezen toen je in de woestijn de voorstellen van de Satan verwierp.
Hebben wij, gezagdragers, de mensen niet liefgehad, toen wij hen toestonden te zondigen? Ons zullen ze vereren en als hun weldoeners dankbaar zijn, omdat wij tegenover Gods oordeel hun zonden op ons nemen. ‘Wij zullen de mensen gelukkig maken en zelf ongelukkig zijn.’ De alleenspraak van de Groot-Inquisiteur eindigt ermede dat hij nogeens dreigt Christus tot de brandstapel te verwijzen. Daarop kust de Verlosser der wereld hem op zijn mond. De betekenis van dat gebaar zal wel zijn dat alles wat uit liefde misdaan wordt te vergeven is. De Groot-Inquisiteur laat Christus gaan met de aanbeveling: ‘Keer nooit meer terug.’ Aljosja zegt tot zijn broer, als het verhaal ten einde is: ‘Misschien ben je zelf een vrijmetselaar! Je gelooft niet in God.’
De parabel van Ivan is in de eerste plaats tegen de katholieke Kerk en vooral tegen de Jezuïeten gericht, omdat zij zich volgens Dostojevski tussen Christus en de mens met zijn vrij geweten opgesteld hebben. Zij beletten de gelovigen naar Christus te luisteren, wat erop neerkomt dat zij hem het recht ontzeggen buiten hun tussenkomst tot de mensen te spreken. In mindere mate geldt het verwijt ook tot het orthodoxe christendom. Van- | |
| |
daar dat Dostojevski om zijn godsdienstige opvattingen eveneens in Rusland afgekeurd werd.
Wat hij als christen voorstond en verlangde, wordt in de persoon en onderrichtingen van de starets Zosima duidelijk gemaakt. De startsi moeten in het tsarenrijk ongeveer dezelfde taak als de Joodse profeten uit het Oude Testament vervuld hebben. Zij waren voor de officiële kerk een voorbeeld door hun levenswandel, maar tegelijk door hun vrij spreken een oorzaak van wantrouwen en ergernis. Zosima was de zoon van een landgoedbezitter en zelf een oud-officier. Heinde en ver genoot hij de faam een heilige te zijn, maar in het klooster waar hij zich teruggetrokken had, verbleef ook een monnik, Vader Ferapont, die hem verweet dat hij door zijn laksheid een slecht leermeester was.
Zosima was niet ouder dan zestig jaar, maar door zijn verstorven leven en de nooit aflatende drukte van bezoekers die hem raad en troost kwamen vragen, zo verzwakt dat hij niet lang meer te leven had. Na zijn dood verwachtte iedereen, Vader Ferapont uitgezonderd, dat zijn lichaam ongeschonden bewaard zou blijven, tot bewijs dat hij een van Gods uitverkorenen was. Het viel anders uit. Reeds enkele uren na zijn overlijden kwam het tot ontbinding, wat voor Aljosja een bittere beproeving werd. Zij kon nochtans de verering voor zijn beminde zieleleider niet aantasten en op het einde van de roman zal Aljosja doen wat Zosima hem opgedragen heeft: nog enige tijd in de wereld doorbrengen en het lijden van de mensen in zich opnemen, alvorens voorgoed in een klooster te treden.
Wat Dostojevski over het geloof in Christus dacht, heeft hij vooral door Zosima en na hem door Aljosja laten verkondigen. De pelgrims die Zosima in zijn klooster ontmoetten, weenden en knielden voor hem neer, omdat zij dachten: ‘Als wij verzonken zijn in onwaarheid en zonde, is er ten minste ergens op de wereld een heilige die de waarheid kent; de waarheid is dus niet uitgeroeid op de wereld, en zal van die heilige op ons overgaan en dan zal op de aarde de vrede en het heil komen, die ons beloofd waren.’ De starets was met zijn ziel het meest gehecht aan hen die het zwaarst gezondigd hadden. Hij verzekerde dat degene die berouw heeft eerder in de hemel komt dan degene die nooit iets misdaan zou hebben, en dat alle mensen voor het geluk geboren waren. Wie zich werkelijk gelukkig voelde, mocht zeggen dat hij Gods wil op aarde tot vervulling bracht.
Tot een vrouw die biechtte dat zij ongelovig geworden was, zei Zosima: ‘Bemin en doe iets voor uw naaste, en uw geloof zal terugkomen.’ In die aanmaning ligt Dostojevski's boodschap aan de mensheid en zijn volk in het bijzonder. Aljosja, die bij Zosima hoort als de apostel Johannes bij
| |
| |
Jezus, droomt dat er een tijd zal komen dat er geen rijken en geen armen, verdrukkers en vernederden meer zullen bestaan. Allen zullen Gods kinderen worden en dan zal op aarde Gods rijk een aanvang nemen.
Niet door een of andere politieke beweging. ‘In het algemeen heeft het Europese liberalisme, evenals ons Russische dilettantisme, al lang het christendom met het socialisme verward.’ (63) Maar het socialisme is niet alleen een arbeidersvraagstuk, maar tevens een vraagstuk van atheïsme - het vraagstuk van de toren van Babel, die zonder God gebouwd werd en niet de hemel bereikte, maar neerstortte op aarde. ‘Niettemin is ons Russisch geloof ook in de zielen van de atheïsten gebleven.’ (157) Toen Ivan Karamazov met zijn dialectisch betoog, na een lang gesprek met Zosima afscheid nam, knielde de starets voor hem neer. ‘Om het grote lijden dat hem in de toekomst wacht.’ (270) De redding van Rusland lag volgens de monnik niet in de macht van de intellectuelen en de leidende klasse. ‘Het volk zal de atheïsten overwinnen.’ (300)
In een laatste ingeschoven verhaal heeft Dostojevski het over de ongelukkige stafkapitein Snegirev, die uit de dienst ontslagen werd en bittere armoede lijdt. Hij drinkt om zijn ellende te vergeten en in die toestand moet hij zich de krenkendste beledigingen laten welgevallen. Zijn vrouw is ziek naar geest en lichaam, zijn dochter is naar Moskou gaan studeren maar moet er op een triestige manier aan de kost zien te komen en zijn zoon, de knaap Iljoesja, wordt op school getreiterd en mishandeld omdat hij zo arm en machteloos is. Hij verdedigt zich als een razend dier in de klem of valt zelf aan als er minachtend over zijn vader gesproken wordt. Maar hij kan het niet halen en verzwijgt thuis wat hem wordt aangedaan, om zijn ouders niet te bedroeven.
Uitgeput van ellende wordt hij ziek. Hij zou nog kunnen genezen als er geld was om hem naar een sanatorium in het Zuiden te zenden, meent de dokter. Dat geld is er niet en Iljoesja moet sterven. Te laat zien zijn schoolmakkers in wat een edele jongen hij is, bezoeken en troosten hem. Maar liefde die te laat komt kan niet meer baten. Als de knaap begraven wordt, zijn zij op de lijkdienst aanwezig en hun leider, die Kolja heet, snikt het uit dat hij zou willen sterven voor het hele mensdom. Zo groot is de kracht van het mede-lijden. Zij begraven Iljoesja bij een grote steen en daar houdt Aljosja een toespraak tot de scholieren, die de roman afsluit.
Aljosja herinnert zich dat Iljoesja alvorens te sterven tot zijn vader gezegd heeft: ‘Vadertje, vadertje, wat ben je vernederd.’ Uit het verdriet van de verontrechten, tot een deemoedige verbondenheid met allen die in hun geval zijn gelouterd, zal de aarde gered en hernieuwd worden. ‘Wij mogen Iljoesja niet vergeten’, dringt Aljosja aan. ‘Er kan niets heerlijkers zijn
| |
| |
dan de herinneringen aan je kindertijd, aan je ouderlijk huis. En het leven kan zo mooi en gelukkig worden als je goed en oprecht bent.’ Na die woorden gaan de knapen naar de rouwmaaltijd, zoals het bij ons zou gebeuren. Het leven mag niet blijven stilstaan om een betreurde dode. ‘Hier gaan wij, hand in hand. En voor altijd, het hele leven, hand in hand!’
Tegen die achtergrond verloopt het passionele drama, waarbij de schrijver zijn wereldbeschouwing en hoopvolle visie op de toekomst gevoegd of, juister gezegd, waarop hij ze geënt heeft. In de grond is het een banale geschiedenis, zoals er om de maand in de krant te lezen staan. Maar Dostojevski heeft zijn personages een symbolische betekenis geschonken, waardoor zij na een eeuw levende mensen gebleven zijn en waarschijnlijk, naast andere onsterfelijke gestalten uit de wereldliteratuur, ook zullen blijven. De welgestelde Fedor Karamazov, een weduwnaar zonder morele principes, heeft vier zonen. Van zijn eerste vrouw de officier Dmitri, een hartstochtelijke en losbandige vitalist en verkwister, met onberekenbare in- en uitvallen, maar met een mild en grootmoedig hart. Hij vertegenwoordigt de zondige en tegelijk door berouw verontruste mens, die door zijn impulsieve natuur overheerst en na iedere misstap door wroeging gekweld wordt. Van zijn tweede echtgenote werden Fedor Karamazov twee zonen geboren, de geniale publicist Ivan, een rationalistische godloochenaar, die volledig consequent in zijn denken tot het besluit komt dat de mensen alles toegelaten is als God niet bestaat, hoewel die volstrekte vrijheid hun geen geluk zal schenken.
Naast hem zijn jongere broer Aljosja, de welmenende en zachtmoedige, die de genade tot geloven in Christus en God gekregen en beantwoord heeft. Hij voelt zich met alle mensen, in de eerste plaats met de ongelukkigen en minst bedeelden, verbonden. In Dostojevski's visie is hij de christen van de toekomst, die een mensheid voorbereidt die ongedwongen leed en vreugde, last en bezit zal delen. Egoïsme en machtswellust zullen verdwijnen om voor een hecht gemeenschapsbesef plaats te ruimen, een zich thuis en opgenomen voelen in een allen en alles omvattende eenheid. Zo zal er een einde komen aan de vervreemding, die uit hoogmoed, nijd en wreedheid tot alle kwaad heeft gevoerd.
Een vierde zoon van Fedor heet Smerdjakov en is een onwettig kind, dat hij bij een slecht befaamde bedelares gewonnen heeft. De jongen werd in het huis van zijn vader grootgebracht en is daar van kindsbeen af achtergesteld. Hij is ook minder begaafd dan zijn halfbroers. Het een en het ander heeft zijn karakter misvormd. Hij kent geen liefde, geen drang tot overgave, alleen berekening en gefrustreerdheid. In Ivan, die hem ervan overtuigd
| |
| |
heeft dat er geen God bestaat en alles geoorloofd is, erkent hij zijn meester. Als later blijkt dat hij het is die de vader van de Karamazovs vermoord heeft, zal hij Ivan ervan beschuldigen daarvoor verantwoordelijk te zijn, en omdat Ivan die verantwoordelijkheid niet aangerekend wordt zal hij de hand aan zichzelf slaan. Smerdjakov mist in Dostojevski's ogen de gesteltenis die hem in staat zou moeten stellen uit deemoed en verlangen naar samenhorigheid zijn slechte neigingen te overwinnen.
Dmitri heeft zijn deel in zijn moeders erfenis verkwist, maar stelt dat hij op zijn vader nog enige duizenden roebels te goed heeft. Meer dan eens heeft hij zich in woede en dronkenschap laten ontvallen dat hij zijn vader zal vermoorden als hij dat geld niet krijgt. Op zekere dag is Fedor de schedel ingeslagen en alle getuigenissen en omstandigheden wijzen Dmitri als de moordenaar aan. Hij wordt aangehouden en na een proces, dat één van de hoogtepunten in de roman uitmaakt, tot twintig jaar dwangarbeid in Siberië veroordeeld.
Aljosja en enige vrouwen die in een verbijsterende passie, grenzeloze verliefdheid en tegelijk half waanzinnige haat tegenover Dmitri staan, zullen hem ervan overtuigen dat Siberië geestelijk en lichamelijk zijn dood zou betekenen. Het zal niet zo moeilijk zijn onderweg te ontvluchten; zij zullen maken dat de omgekochte bewakers het oogluikend laten gebeuren. Dmitri is toch onschuldig veroordeeld, de moordenaar heeft zelfmoord gepleegd en de ware schuldige, die volgens Smerdjakov én Dostojevski Ivan is, wordt zo ziek en geestelijk ontredderd, dat de rechtbank hem wegstuurt als hij de verantwoordelijkheid voor de misdaad op zich neemt.
Met die intrige en haar afwikkeling zijn, behalve de tussengevoegde verhalen, ook de liefdesavonturen van Dmitri met de trotse kolonelsdochter Katerina Ivanovna en de verleidelijke Groesjenka verweven. Voor Dostojevski's wereldbeschouwelijke thesis over de roeping van het Russische volk zijn ze van minder belang. Zij hebben dat wel om het irrationele en onberekenbare karakter van Dmitri en terzelfder tijd zijn zielegrootheid en gemoedsadel te doen blijken. Van welke zijde hij ook bekeken wordt, verschijnt hij als een zwakke en gespleten mens, even hartstochtelijk in zijn berouw als in zijn zondigheid. Iemand die veeleer medelijden verdient dan straf, zelfs meer bewondering dan misprijzen opwekt.
De vrouwen van Dostojevski wijken zo ver af van hun seksegenoten in de westerse literatuur, dat de vraag of ze met de werkelijkheid overeenstemmen gewettigd is. Wij kunnen er niet over oordelen. Maar ook zijn mannen zijn ongewoon. Zijn romanfiguren wekken het vermoeden dat zij in mindere of meerdere mate spiegelbeelden van zijn innerlijk wezen zijn. Van weinige kunstenaars krijgt en bewaart men zo sterk de indruk dat hun talent
| |
| |
met zo'n opvallende vorm van een geniale overspanning samenging. In die zin was hij nochtans ver van een uitzondering, alleen heeft hij door zijn verbeeldingskracht, gedachtenrijkdom en scheppend vermogen de anderen overtroffen.
Toch zal de wereld die Dostojevski met woorden opbouwde hem als een bestaande werkelijkheid voorgekomen zijn. Hij zag een grondige tegenstelling tussen het Westen en zijn vaderland. Van onze zijde vreesde hij de dreiging van een rationalistisch socialisme dat bij het atheïsme zwoer om de idealen van de Franse revolutie, vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid waar te maken; van de Russische moezjieks en arbeiders hoopte hij dat ze door hun beleving van een deemoedig christendom de mensheid de weg naar het mede-leven, lijden en beminnen van alle minder bedeelden, verongelijkten en bedroefden zouden tonen. Door hun toedoen zou uiteindelijk het rijk Gods, waarvoor in het onzevader gebeden wordt, op aarde zoals in de hemel bewerkstelligd worden.
In andere romans, vooral in Boze geesten, heeft hij gewezen op het ongeluk dat de mensheid zou treffen als de Russische leidende klasse zich van het Russische volk zou verwijderen om onze materialistische wereldbeschouwing aan te kleven. Niet geremd door de westerse kritische geest, die door zijn relativisme alle overdrijvingen en absolutismen schuwt, zou een ongelovige en egoïstische Russische elite een maatschappij organiseren die om een abstract gesteld ideaal te verwezenlijken het ware geluk van de eenvoudigen, hun vrede met het leven, zou opofferen.
Om zijn roeping te kunnen vervullen - en Dostojevski geloofde dat geen ander volk ze kon overnemen - moest Rusland de desintegratie bespaard blijven die de moderne technische en materialistische beschaving had veroorzaakt en verder zou verbreiden. Als een mens uit het geheel van waarden en werkelijkheden is losgescheurd, wordt hij zo licht een ontheemde en verbitterde opstandeling, die, omdat hij zichzelf ongelukkig voelt, ook anderen ongelukkig maakt. Niet zo zeer de Ivans, die de tragische gevolgen van hun godloochening beseften en daaronder leden, als de kleine zielen van de strebers, leugenaars en profiteurs, zoals Dostojevski in de opdringerige Rahitin met zijn dubbel gezicht geschilderd heeft, waren het grootste gevaar. Zij misbruikten het idealisme van de onwetenden en wisten zich aldus zo omhoog te werken, dat zij zich alles konden veroorloven en zelfs degenen die hun trouwste helpers geweest waren onder de knoet konden houden. Na een eeuw heeft het werk van Dostojevski standgehouden en in tussentijd aanleiding gegeven tot een literatuur die, vooral onder de signatuur van het expressionisme, ook bij ons sporen nagelaten heeft.
|
|