| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Anderland
nrs. 3 en 4
Van dit nieuwe ‘Literair Tijdschrift’ kreeg ik de eerste nummers niet onder ogen. Over eventuele redactionele standpunten kan ik dan ook weinig medelen. Alleen blijkt dat het nr. 4, vergeleken met 3, een sterk gewijzigde redactie heeft, bestaande uit Monika Lo Cascia, eindredactie, en verder Fernand Auwera, Etienne Bastiaenen, Willy Devos, Andreas Roels, Alex Rosseels, Renée van Hekken, Dirk Verbruggen en Herwig Waterschoot. Dat alles nog aangevuld met zgn. raadgevers: Elisabeth Marain, Ward Ruyslinck en Nic van Bruggen. In het nr. 3 noteren we een gesprek met Marc Wijnants, laureaat van de SF-wedstrijd van D.A.P. Reynaert in 1977. In dezelfde lijn ligt een stuk van Hugo Neirinckx: ‘Met het scalpel in de S.F.’.
Ook het vierde nummer opent met een interview. Monika Lo Cascia sprak met Herwig Waterschoot. Waterschoot zelf schrijft over E. Hemingway. Verder enkele besprekingen, gedichten van Dirk Verbruggen, en proza van Renée van Hekken en Alda Smolders.
| |
Boulevard
8ste jrg., nr. 4, juli-sept. 1980
‘Tot haar spijt ziet de Stichting Boulevard zich genoodzaakt een einde te stellen aan het verder uitgeven van het tijdschrift “Boulevard”’. Deze mededeling vergezelt dit laatste nummer, dat ook inhoudelijk het doodbloeden demonsteert. Jan Vanspauwen vervolgt zijn essay over ‘Jezus, godgeworden mens’. R.J. van de Maele schrijft over de poëzie van Willem Elsschot en Dirk Desmadryl had een droevig gesprek met Guy van Hoof. Van Hoof zelf bespreekt het proza van Dirk Ayelt Kooiman. Gedichten van Wilfried Adams, Sjoerd Kuyper en Guy van Hoof.
| |
Deus ex machina
5de jrg., nr. 17, jan.-maart 1981
Jules van Ackere schrijft een essay over de liederencyclus van Hugo Wolf, naar gedichten van Edward Mörike. Van de poëzie in dit nummer wil ik vooral de aandacht vestigen op werk van Rogier van Rooigem: ‘Vijf gedichten voor tuba’. Verzen van Ludo Frateur, Ignace Morreel, Alfons Seymus en Jeël Bollan blijven daar een heel stuk onder. Marc Bruynseraede schreef twee niet onaardige prozaschetsen. Het plastisch werk in dit nummer spreekt mij niet erg aan. Na zijn vakantiebriewen aan Willy Copmans in 't Kofschip, publiceert Wernier Pauwels hier gelijkaardige ontboezemingen aan het adres van Greta Seghers. De rubriek ‘Het Innerlijk Behang’ bevat stukjes over o.m. culturele inte- | |
| |
gratie (een dom, racuneus standpunt van Michel Thienpondt) en het manifest van Deus ex Machina.
| |
De gids
144ste jrg., nr. 2-3, 1981.
‘Heeft de Nederlandse roman behoefte aan meer straatrumoer?’. Die vraag legde de redactie voor aan een keur van auteurs, recensenten, literatuurtheoretici, sociologen en Amerika-kenners. Die laatsten komen erbij omdat uitgangspunt van de vraag een artikel is van Ton Anbeek, waarin die enkele zgn. representatieve, goed in de markt liggende Amerikaanse en Nederlandse romans met elkaar vergelijkt. Met name de extraverte boeken van John Irving, Joseph Heller en Kurt Vonnegut, en anderzijds de introverte romans ‘Een vlucht regenwulpen’ van Maarten 't Hart en ‘Opwaaiende zomerjurken’ van Oek de Jong. Een even typische als tendentieuze en provocerende keuze. De reacties lopen natuurlijk erg uiteen: van een verveeld schouderophalen tot verwijten van domheid en totale afwijzing van de hedendaagse Nederlandse roman-produktie. Als er een lijn in te vinden is, dan zou dat toch zijn de verdediging van de psychologische roman zoals die in Nederland bloeit. Een subjectieve keuze: de reacties die mij het meest boeiden, waren die van Boudewijn Büch, Anthony Mertens en Herman Pleij. Tussendoor even verpozen bij gedichten van Lloyd Haft, Rabin Gangadin en Hans Vlek.
| |
Koebel
7de jrg., nr. 27-28
Veel, en heel behoorlijke poëzie in dit nummer. Nic van Bruggen publiceert het tweede deel van zijn ‘Litanie’. Andere verzen zijn van José de Poortere, Lucienne Stassaert, Willem M. Roggeman, Eriek Verpale, Mark Bruynseel, Luuk Gruwez, Miriam van Hee, Joris Denoo, Rogier van Rooigem, Frank Albers, Erik Heyman, Roel Richelieu van Londersele en Frank de Crits. ‘Twee schurken’ is een uit vier taferelen bestaand, knap verhaal van Eriek Verpale. R.J. van de Maele vertaalde uit het Deens een verhaal van Paul Ørum: ‘De rat’. ‘De verdenking’ is een goed geschreven, nogal beklemmend verhaal van Marc Verpoucke. Ten slotte een hele serie recensies.
| |
Kruispunt
20ste jrg., nr. 77, maart 1981
Kruispunt viert zijn 20-jarig bestaan. Mark Braet, oprichter van het blad, kijkt even achterom naar de beginjaren. Georges van Acker, 20 jaar lang de bezieler van het tijdschrift, neemt afscheid. Hij maakt van de gelegenheid gebruik om het gebrek aan waardering dat Kruispunt in de kritiek ondervond, aan te klagen. Dat gebrek aan waardering, zeg maar ‘hautaine minachting en een negatief totalitarisme’, blijkt vooral van schrijver dezes afkomstig te zijn, en zijn oorzaak te vinden in ‘estetische blindheid’, waarmee bedoeld wordt: een verabsolutering van esthetische criteria. Ik wil er niet aan denken dat tegen te spreken. Alleen moeten we dan goed afspreken wat we voor de gelegenheid onder esthetische criteria verstaan. Voor mijn part wil dat zeggen dat de poëzie (en het proza) direct aanspreken (om niet te zeggen aangrijpen) door de onherhaalbare manier waarop ze geschreven zijn, en niet door de mededeling
| |
| |
dat ze gaan over of ontstaan zijn uit een of andere aangrijpende ervaring. Het is een droevig misverstand te menen dat een mededeling over de intensiteit van gevoelens anders zal worden gelezen dan - inderdaad: een mededeling over de intensiteit van gevoelens. Van literatuur verwacht ik dat ze die ervaring bewerkt, aanwezig stelt, veroorzaakt; niet dat ze er verslag van uitbrengt. En dat doen, is nu eenmaal een kwestie van techniek en vakmanschap. Als dat ‘esthetische’ normen zijn, dan wil ik daarvoor tekenen. Nog twee opmerkingen: 1. in een tijdschriftenoverzicht kan niet elk evaluerend adjectief ook met argumenten gestaafd worden; 2. een globale lectuur resulteert wel eens in een (al te) globaal oordeel, dat onvoldoende recht doet aan kwaliteitsverschillen. Deze verklaring wil geen verontschuldiging zijn. Wie de pretentie heeft de tijdschriften te bespreken, moet dat in alle omstandigheden even genuanceerd doen. Maar een persoonlijke kijk, volgens persoonlijke normen, dat mag toch? Dus, sans rancune, nog veel succes voor Georges van Acker én voor Kruispunt.
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift
33ste jrg., nr. 6, nov.-dec. 1980, en 34ste jrg., nr. 1, jan.-febr. 1981
In het laatste nummer van '80 vertaalde Martin Mooi een cyclus heel krachtige gedichten van de Joegoslaaf Vasko Popa. Nic van Bruggen verrast met een voor zijn doen vernieuwende cyclus ‘De beweging van schrijven’. Ook goede poëzie van Willy Spillebeen en Bert Popelier. Bij het proza is vooral ‘Dashboard Fantasieën’ van Annie van den Oever heel sterk. Het is mij liever dan proza van Alstein, Bert Kooijman en Gust van Brussel. Michel Dupuis publiceert een studie over het aandeel van Europese avant-gardebewegingen in de vernieuwing van de roman. Paul Koeck laat één van de sterkste scènes uit de film ‘Hellegat’ afdrukken. In de kronieken bespreekt Lucienne Stassaert muziekhistorische essays van Konrad Boehmer. Hugo Bousset bespreekt werk van Joyce & Co en Georges Wildemeersch recenseert poëzie van Hannes Meinkema, Albert Bontridder, Kees Winkler en Jan Luycken jr. (= M. Mok). In de zesde aflevering van ‘Uit het schrijfboek van een japneus’ nemt Georges Adé een combatief en intelligent standpunt in tegenover arbeidersliteratuur. ‘Ieder zijn fascisme is de vreugde van de rechtsen’, noemt Koen Dille zijn politieke bedenkingen.
De 34ste jaargang steekt in een nieuw, mooi en àànsprekend kleedje, ontworpen door Rikkes Voss. De redactie is overhoop gegooid. Hoofdredacteur is nu Paul de Wispelaere, met als secretaris Luk de Vos. Als redacteurs fungeren Georges Adé, Henri-Floris Jespers, Ivo Michiels, Hugo Raes, Willy Vaerewijck, Eddy van Vliet en Georges Wildemeersch.
In ‘De als kameleons uitgedoste oude koeien van Angèle Manteau’ reageert Julien Weverbergh op enkele uitspraken van Angèle Manteau door de vuile was uit het verleden van de uitgeverij buiten te hangen. Jef Cornelis en Laurent Veydt publiceren het script van ‘Het gedroomde boek’, hun t.v.film over/met het werk van Gilliams. Huub Beurskens vertaalde gedichten van Johannes Bobrowski. Inheemse gedichten zijn van Hedwig Speliers, Paul Snoek
| |
| |
en Alex van Gelder, naast visuele experimenten van Guy Rombouts. ‘Leesmacht voor de lezer’ is de titel van een diepgaand interview van Hugo Bousset met Daniël Robberechts. Georges Wildemeersch schreef een mooie recensie over ‘De hazen en andere gedichten’ van Ed Leeflang. Koen Vermeiren bespreekt werk van Claude van de Berge en Hugo Bousset van A.M. Dhondt. ‘Z en de politiek’ is een fraaie politieke parabel van Koen Dille. ‘Laat de schrijver zijn vrijheid’ ten slotte, is de tekst van een toespraak van Wim Geldolf bij de opening van de jongste Antwerpse boekenbeurs.
| |
De Revisor
8ste jrg., nr. 2, april 1981
‘Droom in, droom uit’ is een prachtige, aangrijpende gedichtencyclus van Leo Vroman. Daarnaast enkele Praag-gedichten van H.H. ter Balkt en heel mooie vertaalde poëzie van Federico García Lorca. Goed proza van Frans Kellendonk en H. Verveer. Elmer Schönberger had een heel boeiend gesprek met de componist Louis Andriessen, over het ontstaan van zijn instrumentaalvocale compositie ‘De Tijd’ op tekst van Augustinus. Maarten van Buuren onderzoekt het groteske in het werk van Witold Gombrowicz. De discussie over ‘De kunst & het geld’, waarin 24 mensen (politici, wetenschappers, kunstenaars) aan het woord kwamen, wordt nu afgerond met een synthese door Hans van Dulken en Otto Valkman. Aansluitend daarbij hadden zij een gesprek met minister Gardeniers. Maar vooral niet te missen in dit nummer, is de integrale tekst van de indrukwekkende rede, die Czeslaw Milosz uitsprak bij het in ontvangst nemen van de Nobelprijs voor literatuur.
| |
Yang
17de jrg., nr. 99, april 1981
Gewoontegetrouw besteedt de redactie een aflevering van haar blad aan de Yangprijs-laureaat van het voorbije jaar. Voor 1980 was dat de jeugdboekenschrijver Gaston van Camp. De bijdragen rond die bekroning bestrijken het hele probleemveld van de jeugdliteratuur. Eric Hulsens, de ‘godfather’ van de jeugdboekenkritiek, vindt in ‘Brieven voor Barbara’ van de bekroonde een slordig en modisch mengsel van progressiviteit en trivialiteit. Aansluitend enkele opinies van jonge lezers: zij denken iets genuanceerder. Volgen enkele vriendenstukjes van de collega's Mireille Cottenjé en Liva Willems. Gaston van Camp zelf organiseerde een ‘mini-enquête over engagement’ in het jeugdboek met korte antwoorden van Mireille Cottenjé, Christina Guirlande, Liva Willems, Fernand Auwera, Frans Depeuter, Gie Laenen en Henri van Daele. Van Rita Ghesquière is er een heel gedegen, historisch georiënteerd opstel over ‘Jeugdliteratuur als cultuurfenomeen’. Piet Bels brengt verslag uit over een onderzoek naar ‘de roltrainende vorming van acht Nederlandse en Vlaamse jeugdboeken bij de jonge lezer’. Stefan Denecker geeft raadgevingen voor het samenstellen van een goede schoolbibliotheek en Joris Denoo heeft wat onsamenhangende herinneringen aan vroegere lees- en bibliotheek-ervaringen. Marc de Smet schrijft ‘Marginalia bij de internationale jeugdliteratuur’. Dirk de Geest is bijzonder pessimistisch over de totale vervreemding
| |
| |
tussen jongeren en goede, aangepaste poëzie. Freek Neyrinck tenslotte noemt poppentheater een ‘dynamische en visuele vorm van jeugdliteratuur’. Van de bekroonde auteur wordt ook nog een fragment uit een nieuw jeugdboek opgenomen. Buiten het thema vallen o.m. bijdragen over de kunstenaars Gilbert Decock en Jacques Lemaire. Er is proza van Marc Andries, Claude van de Berge en Leo Pleysier, naast gedichten van Erik van Ruysbeek, Theo van Baaren, Roobjee Julien Vangansbeke, Aleidis Dierick, Rabin Gangadin, Jules Welling, Frans Kuipers, Victor van Maelen en Erwin D.A. Penning.
| |
Varia
- In Streven (48ste jrg., mei 1981) schrijft Ria Vanderauwera over de satirische romans van de Amerikaanse auteur Joseph Heller.
- In Spiegel der Letteren (23ste jrg., nr. 1, 1981) vervolgt E. Rombauts zijn studie over Karel ende Elegast. M. Dupuis analyseert het cryptische romantweeluik van W.F. Hermans, ‘De god Denkbaar Denkbaar de god’ en ‘Het evangelie van O Dapper Dapper’.
- De Vlaamse Gids (65ste jrg., nr. 2, maart-april 1981) brengt een Makedoniënummer, met bijdragen over de plastische kunsten, de poëzie, proza en toneel aldaar.
- ‘Bidden met de beitel’ is de titel van het jongste nummer van Vlaanderen (30ste jrg., nr. 180, jan.-febr. 1981). Het gaat dan uiteraard over kerkelijke beeldhouwkunst.
- In 't Kofschip (9de jrg., nr. 3, mei 1981) valt een interview te signaleren van Jeroen Kuypers met Wim Hazeu.
2.6.81
Hugo Brems
|
|