Kroniek
Hugo Brems / Andere gedichten
Zo noemt Stefaan van den Bremt zijn jongste bundel, verschenen in de sobere, fraaie, maar na lectuur uit elkaar vallende poëziereeks van het Masereel-fonds. Wie dagelijks in onze letteren moet leven, denkt bij zo'n titel onmiddellijk aan de enige tijd geleden geruchtmakende bloemlezing van Sybren Polet, ‘Ander proza’. Dat ‘ander proza’ was daar een verzamelnaam voor zgn. absoluut proza, waarin de autonomie en het scheppen zelf centraal staan, en anderzijds totaalproza, dat middels technieken als collage, pastiche e.d. zo veelzijdig mogelijk naar de buitenliteraire werkelijkheid open wil staan. Dat ‘onzuivere’ proza legt er zich dikwijls op toe taalregisters op elkaar te laten botsen, clichés en slogans te ontmaskeren, allerlei vormen van manipulatie in en door de taal zichtbaar te maken. Auteurs als Lidy van Marissing, J.F. Vogelaar, Daniël Robberechts, soms ook Mark Insingel en Ivo Michiels, zijn er vertegenwoordigers van. De literatuur wil hier uitdrukkelijk een commentaar én een kritiek zijn op andere vormen van taalgebruik, en meteen op een hele waaier van sociale en intermenselijke verhoudingen, voor zover ze ingebed zijn in, of zelfs opgeroepen en in stand gehouden worden door vormen van taalgebruik. In haar uitgangspunten, bedoelingen en technieken vertoont de poëzie van Van den Bremt heel wat overeenkomsten met dit onzuivere totaalproza.
Een lang citaat van de dichter, uit een opstel over ‘Politiek en poëzie. Een poging tot het leggen van verbanden’: ‘Een technische opgave waar het geëngageerde schrijverschap mee gekonfronteerd zal worden, is de ontmaskering van de taalzwendel, zoals hij bedreven wordt in de taal van de macht. (...) Een afdanking wordt een “afvloeiing” en gaat gepaard met een “gouden handdruk”. Neo-koloniale avonturen worden “humanitaire reddingsoperaties”. Als de ondernemers niet meer investeren heet het dat de “kreatieve krachten” van het land “ontmoedigd” zijn. Kortom, het gereorganiseerde taal-materiaal ligt voor het rapen...’ (Kreatief, 12de jrg., nr. 3/4 - okt. 1978, blz. 13). In het vervolg van dit opstel beveelt Van den Bremt onder meer de ironie en de citeerbaarheid van het aforisme aan als geëigende technieken. Hij pleit voor een vervanging van het lyrische ik door een ‘spreker’ en voor het gebruik van een ‘gestische taal’, te verstaan