en meteen de mooiste passage schrijven van haar verhaal.
De ongelukkige inzet die zij thuis als jongste kind doormaakt wordt tijdens haar studiejaren in een kloosterschool nog verzwaard. Zij gelooft dat de ‘christenfabel’ die haar opgedrongen wordt, oorzaak is van haar gespleten persoonlijkheid, zodat zij ‘nooit een spontaan en blij kind is geweest. Ik was een brave door het katholicisme dom gehouden truttebol.’ (86) Uit reactie, uit drang naar zelfbehoud, heeft zij zich tegendraads opgesteld en in een felle afweerhouding gescholden en gevlokt, grove en godslasterlijke taal uitgeslagen, zoals men zonder op te schrikken aan de havenkant kan beluisteren, maar niet van een fijngevoelige, rechtgeaarde en gemanierde vrouw verwacht.
De verklaring ligt voor de hand. Zij is er niet verantwoordelijk voor. De mens is ‘slaaf van zijn omstandigheden, de gevangene van dit leven’ (121) en ‘te weten dat liefde tot niets voert, is verschrikkelijk.’ (302) Toch moet er verder geleefd en gestreefd, een schamel beetje geluk, zij het geluk in een voorbijgaande vergetelheid gezocht en gevonden worden. ‘Uit een manshoge verveling ben ik tenslotte gaan schrijven.’ Schrijver en persoon vallen in haar boek samen, maar zij herinnert zich niet of sommige gebeurtenissen en uitspattingen waar geweest zijn of slechts gedroomd werden. ‘Leugens zijn veel interessanter dan de waarheid’ (296) en ‘zij geeft bijna nooit iets toe aan iets wat haar hart haar ingeeft, leeft te verstandig om gelukkig te zijn.’ (70)
De tegenspraak is schijn. Waarheid is dat schrijven voor haar geen geneesmiddel, geen therapeutische handeling uitmaakt. Zij kan niet schrijven zonder te denken, te herdenken, tot het doorkerven van de laatste zekerheid te gaan. Wat het oplevert is de verveling en levenswalg van Sartre. Bij De Haas: ‘Wat is een mens zonder verveling, zonder buien en zonder wanhoop? Leven is verveling, is wanhoop.’ (208) Zij bekent dat zij niet goed raad weet met pathos en wordt door haar pathetiek meegesleept. Volgens haar is een oeverloos gevoel de stuwing die tot creativiteit voert. Omdat Simone de Beauvoir zo beheerst overkomt, veronderstelt ze bij haar geen groot scheppend vermogen.
Een tweede verweer tegen wanhoop en lusteloosheid is voor Agnes de Haas een bandeloze seksualiteit. Maar op dat gebied kan er niets nieuws, niet nog iets anders meer bedacht worden. Meer dan een eeuw geleden al heeft Baudelaire het getuigd en wat er in de jongste decennia daaromtrent in de Nederlandse literatuur geschreven werd klinkt alleen wat grover dan wat er vroeger reeds in de Angelsaksische en Franse te lezen stond. Het ongeluk wil dat de schrijfster De Haas gelooft het belangrijker te doen schijnen door er meer nadruk op te leggen - in hoofdzaak door er langer dan lang