| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Argus
3 de jrg., nr. 16, 1980
Jan van den Weghe bespreekt ‘De heilige Jan Mus’ van Gerard Walschap. Hij doet dat op een bijzonder omslachtige manier. Elders gaat hij ‘een appeltje schillen met een mannetjesman’. Dat is Jef Boven; en de onverlaat heeft iets negatiefs beweerd over de essayistiek van de appeltjesschiller. Van zijn kant is Ton Luiting boos op Jan Biezen. Hij raadt hem aan zijn familienaam te pakken. En J.A. Journée is ook al niet welgezind op Willem Neyns, omdat die onvriendelijk geweest is tegen Walschap. Zo zie je maar! Kinderkens bemint elkander! Maar er is ook nieuw werk, waarover nog niemand iets onaardigs gezegd heeft. Dat moet dan nu maar gebeuren. B.v. over de verzen van Paul L. Schampaert of Jan Vercammen. Beter is poëzie van Reinout Vreijling en Paul Vanderschaeghe. Ook proza van Rik Torfs en Pszisko Jacobs is wel draaglijk. In de rubriek ‘Over de grenzen’ schrijft Alstein over Gabriele Wohmann; Jos van Damme vertaalde een verhaal van de Rus Joeri Nagibin en W.M. Roggeman heeft het over Nobelprijswinnaar Czeslaw Milosz.
| |
Bzzlletin
nrs. 81 en 82, dec. 1980 en jan. 1981
Het decembernummer gaat helemaal over Annie Romein-Verschoor: biografie, bibliografie, persoonlijke herinneringen, brieven en een gesprek uit 1977. In het nr. 82 schrijft Jaap T. Harskamp over ‘De macht van de muziek. Musico-literaire verkenningen’. Allerboeiendste observaties. Dirk Kroon schrijft over de dichtbundel ‘Bij brood alleen’ van Maurits Mok, en T. van Deel onderzocht ‘Ida Gerhardts gedichten over het dichten’. Harm de Jonge werpt zich nog maar eens op overeenkomsten tussen het werk van Maarten 't Hart en dat van Simon Vestdijk. Vooral een gesprek van Hans van de Waarsenburg met A. den Doolaard kan ik sterk aanbevelen. Charles Vergeer schrijft over de relatie Geyl-Gerretson. Verder bijdragen over literatuur in het Caraïbisch gebied, Franstalige poëzie in Marokko, en over Robert Musil.
| |
Deus ex machina
4de jrg., nr. 16, okt.-dec. 1980
Zo zien de jongens zelf dit nummer, in een bijgevoegde persmededeling:
‘Twee grote proza-luiken openen en sluiten deze aflevering van het “Bezield Artistiek Kreatief” tijdschrift Deus ex Machina. Vooreerst een artikel van Francis De Preter over vijf te weinig gekende komponisten uit het begin van de 20ste eeuw: Leos Janacek, Frederic Delius, Carl Nielsen, Zoltan Kodaly en
| |
| |
Bohuslav Martinu. De tekst is verlucht met portretten van de komponisten, getekend door J.M. Legrand, en voorzien van muziekfragmenten.
Het prozastuk aan het eind van dit nummer handelt over “150 Jaar Belgische Kunst”; het is een kritische beschouwing van J.M. Legrand die niet bepaald mals is voor de Brusselse organisatoren van deze tentoonstelling. De expositie is, naar zijn zeggen, te Brussels om Belgisch te zijn of, m.a.w. te zeer afgestemd op lokale groten, te eenzijdig en partijdig samengesteld en te zeer door commerciële trends beïnvloed. Feiten en cijfers komen die stellingen kracht bijzetten.
Daartussen vinden we gedichten, verhalen en plastische kunsten. De gedichten lopen erg uiteen van strekking en stijl maar hebben het goede gehalte gemeen. Ze zijn geschreven door Ludo Frateur, Aleidis Dierick, Kris Geerts, Luc Van Uytvanck en Alfons Seymus. Het gedicht “Zomer” van A. Dierick werd door Eric Hubèr in spiraalvorm gekalligrafeerd; een kunststukje dat niet velen hem zullen nadoen.
Belangrijke beeldende bijdragen zijn de keramiek-plastieken van Herman Muys, de originele offset-litho “Naar de volheid der Tijden” van J.M. Legrand (in sepiakleur gedrukt op gevergeerd, cème-kleurig papier en genummerd en gehandtekend door de kunstenaar) en de diverse plastische werken van J.M. Legrand, Roeland Pietersz. D'Haese, Marc Bruylants en Marino van de Weghe. Als verhalen citeren we “Het Kerstfeest” dat de lotgevallen van een bejaarde dame evokeert die op Kerstavond haar echtgenoot verliest, door Francis De Preter, de jeugdherinneringen die Marc Bruynseraede heeft aan “Het Internaat”. Niet bepaald rooskleurig.
In de rubriek “Het Innerlijk Behang” wordt verslag uitgebracht van een “vrienden-artiestenavond” in galerij Cellart te Antwerpen. Verder enige stukjes over Het Rijke Literaire Leven in Vlaanderen (meer bepaald over de tijdschriftenwereld) en een bespreking van de bloemlezing met vrouwenpoëzie. Twee prenten sluiten dit nummer af.’
Voor één keertje mag ik me er zo wel van afmaken.
| |
Dimensie
5de jrg., nr. 2, jan. 1981
Een Maurice Gilliams-nummer, met enkele substantiële bijdragen. Willy Spillebeen geeft zijn visie op het dichtwerk. De andere bijdragen gaan over het proza. Martien J.G. de Jong schrijft over ‘Oefentocht in het luchtledige’ en L. Adriaens over ‘Winter te Antwerpen’. Daarnaast een paar kleinere bijdragen, van M. Insingel, A. Westerlinck en G. Schmook, en een huldegedicht van J. Biezen. Apart van het thema is er een essay, tegelijk pleidooi van Herman de Coninck over/voor humor in de poëzie.
| |
Hollands maandblad
22ste jrg., nr. 398, jan. 1981
Mickey Walvisch schrijft een heel directe, aangrijpende gedichtencyclus: ‘Met branie en pillen’. Hetzelfde kan gezegd worden van ‘Zes gedichten voor een gestorven jongen’ van Theo Muller. Ook poëzie van G. Waarder is best leesbaar. Daarnaast een verhaal van J.M.A. Biesheuvel en het slot van J.P. Guépins essay over ‘Retorica en liberale samenleving’.
| |
| |
| |
Kruispunt
nr. 76, dec. 1980
Ton Luiting zet op een rijtje wie de laatste jaren de redactie verliet of binnenstapte. De Nederlandse redactie, met name Riet van Gent en Gerdie Brongers, stelt hij wat uitvoeriger voor. Zonder in te gaan op vele andere merkwaardige zaken, wil ik in dit nummer signaleren: een opstel van Bert Willems over de poëzie van de Heerlense dichteres Willy Balyon, en een reactie op het literaire tijdschriften-weekend van ons blad. Werner Pauwels brengt daar een ludiekerig verslag over, en Georges van Acker is niet welgezind omdat Kruispunt niet uitgenodigd was. Dat zit dus zo: volgens zijn mederedacteur Han Gruschke, op p. 52, zijn er in Vlaanderen zowat 50 literaire tijdschriften. Daarvan had onze redactie er, geloof ik, 7 gevraagd om gedurende 10 minuten zichzelf voor te stellen. Dat maakt: 43 potentiële gefrustreerden. Of andersom 500 minuten voorstelling. En dat maakt meer dan honderd gefrustreerde toehoorders.
| |
Ons Erfdeel
24ste jrg., nr. 1, jan.-febr. 1981
Marcel Janssens peilt in ‘Vlaanderen en de avant-garde’ naar ‘de achtergronden en drijfveren van onze omgang met de avant-garde’, met name ook naar de oorzaken van ons geringe aandeel daarin. Hanneke van Buuren stelt de poëzie van Elly de Waard voor, en Cecile van Humbeeck heeft het over ‘Vrouwliteratuur-maatschappij’. Jef de Roeck maakt een balans op van zo'n goede 10 jaar oprichting en werking van culturele centra in Vlaanderen. Een balans die uiteindelijk toch wel positief uitvalt. ‘Luisteren naar de geest’ is de metafoor die José Boyens bedacht om het beeldhouwwerk van Fioen Blaisse te typeren. Andere bijdragen gaan over ‘Nederlandse politicologie’ (A. Hoogerwerf), ‘Nederlandse Calvinistische theologie’ (Herman-Emiel Mertens), federalisering van het onderwijs (Piet de Somer) en Arthur Lehning (Hendrik Brugmans). In de literaire kroniek wordt werk besproken van Paul de Wispelaere, Jacob Groot, J. Eijckelboom, Albert Helman, Rudolf Geel en Walter van den Broeck.
| |
Poëziekrant
4de jrg., nr. 6, nov.-dec. 1980
Ignace de Kesel zet zich aan een, in mijn ogen nogal vreemdsoortige, benadering van Jotie T'Hooft. ‘Zijn werk’, zegt hij al vooraf, ‘geeft gestalte aan een necrofiele en pornografische levenshouding’. José de Poortere bespreekt weer heel veel nieuwe poëzie. Daniel Billiet vaart fel uit tegen André Demedts, naar aanleiding van diens toespraak bij de herdenking van Albert de Longie. Remco Ekkers schrijft over Pierre Kemp, als recensieartikel bij het Ontmoetingenboekje van F. Lodewick.
| |
Restant
8ste jrg., nr. 2, voorjaar 1980
Met heel wat vertraging bereikt ons deze aflevering van Restant, dat zich nu ontwikkeld heeft tot, inderdaad, een ‘tijdschrift voor Recente Semiotiese Teorievorming en de Analise van Teksten’. Een geval dus waarbij het letterwoord de betekenis voorafgaat. Er kan nog nauwelijks sprake zijn van een
| |
| |
‘literair’ tijdschrift. Wat daar nog aan herinnert zijn twee prozabijdragen van Bert Kooijman en Jos de Freine. Men noemt dat ‘het nieuwe, niet-anekdotische proza’. De rest van de 273 bladzijden wordt gebruikt voor opstellen en studies rond twee thema's, nl. ‘Exilliteratur en Verzetsliteratuur’ en ‘Natuur versus techniek?’. Vooral het laatste thema geeft aanleiding tot heel doorwrochte, zwaar theoretische bijdragen. Tot het meest concrete behoren ‘Natuur versus Techniek in de Science Fiction’, van Swan Liat Kwee, ‘Hendrik Consciences “Bavo en Lieveken”, een (R)evaluatie’, door Ludo Stijnen en over het ‘Androgyne Versteningsmotief bij Hendrik Marsman’ door Frank Joostens.
| |
De Vlaamse gids
65ste jrg., nr. 1, jan.-febr. 1981
Een nummer over Herwig Hensen. Met hem had Willem M. Roggeman een gesprek: erg boeiend toch wat die man weet te vertellen. Enkele nieuwe gedichten sluiten erbij aan. Rudolf van de Perre overloopt de poëzie, en Bert Verhoye stelt Hensen als theaterauteur voor. ‘Sociale status’ is een essay van Mark Insingel over de functie en de plaats van de kunstenaar als maker van nieuwe vormen en tekens, als (voorlopig) ‘onbegrepen buitenstaander’. Willem Bossier stelt de Angolese president ‘Agostinho Neto als dichter’ voor. F. Auwera schrijft een klein stukje over J. Brouwers. Daniel de Neve legt het taalunieverdrag uit, en aansluitend daarbij wordt de tekst opgenomen van de toespraak die Garmt Stuiveling hield bij de opening van de jongste Conferentie der Nederlandse Letteren.
| |
Yang
17de jrg., nr. 98, jan. 1981
Een nieuwe jaargang en een nieuw formaat: nu zoiets van om en bij de 21 × 17 cm. Jaak Fontier stelt op poëtische wijze enkele ceramieken van Carmen Dionyse voor. Daarna stellen Madeleine van Oudenhove en Fons de Vogelaere de kunstenares wat meer informatief voor. Pliet van Lishout publiceert dagboekflarden over literaire en culturele toestanden (1974-1980). Jan Schepens verzamelde enkele toevallige ‘tekstverwantschappen’. Willem Elias schrijft over de kunst van Herman Schepens en Jacques 't Kindt, en Rik Lanckrock over toneel van Claus. Verder, en in hoofdzaak, creatief werk: goed proza van Erwin D.A. Penning en Rose Vandewalle, en in alle opzichten heel uiteenlopende poëzie van dichters als o.m. Christiaan Germonpré, José de Poortere, Daniël van Ryssel, Luuk Gruwez, Leopold M. van den Brande, Simon Vinkenoog en Marcel Coole.
| |
Varia
- De Gids (143ste jrg., nr. 9-10, 1980) brengt een aflevering over ‘De Arabische wereld. De geschiedenis en betekenis van de Islam, Arabische taal, poëzie en politieke herrijzenis. Nederlands koloniaal verleden’.
- In Kultuurleven (48ste jrg., nr. 2, febr. 1981) bespreekt J.J. Wesselo proza van L.P. Boon, C. van de Berge en W. van den Broeck. Hij besteedt ook aandacht aan het Kreatief-dossier over jong Vlaams proza. D. Kroon stelt poëzie van S. Membrecht voor.
| |
| |
- ‘De vier niveau's van het gedicht “De Molen” van J.H. Leopold’ is een opstel van K. Hageraats in Spektator (10de jrg., nr. 3, dec. 1980). Die niveau's zijn ‘het anekdotiese, het poëtologiese, het filosofiese en het psychologiese’.
- Spiegel der Letteren (22ste jrg., nrs. 3-4, 1980) brengt o.m. artikels over de ‘Elegast’ (E. Rombauts), Multatuli en Gezelle (Ph. Vermoortel), Kamiel van Baelen (P. Schampaert).
In Streven (48ste jrg., nr. 5, febr. 1981) schrijft Guido Eekhaut over ‘Mythe en science fiction’. In het maart-nummer publiceert Luc Adriaens een mooi portret van de bekroonde Maurice Gilliams.
‘Aspecten van de actuele grafiek in Vlaanderen’ is een themanummer van Vlaanderen (29ste jrg., nr. 179, nov.-dec. 1980). Het werd samengesteld door Karel van Deuren.
15/3/81
Hugo Brems
|
|