op hij alles beheerst. De relatie komt tot episch leven in een aantal kostelijke anekdotes. De ik-persoon kijkt terug vanuit een latere situatie; zo krijgt het verhaal wel een exemplarisch en synthetisch karakter, maar het is een verdienste dat het kind desondanks als kind gerealiseerd wordt: het heeft zijn eigen leefwereld, reageert volgens eigen interesse en normen, botst dan ook voortdurend met het hem opgedrongen familiaal, maatschappelijk en religieus kader, en dringt zijn eigen anekdotische volgorde op.
Later beleeft de lezer het fysieke verval van de vader. Het verhaal wordt geconcentreerder: de zoon wordt volwassen, zoekt zijn eigen weg, en is agressief omdat hij die niet vindt. Hij kan niet tot een harmonische relatie met z'n vader komen, omdat hij niet met zichzelf in het reine is. Ten slotte komt het tot een wat geforceerde ontmoeting, waarin veel maar niet alles wordt opgehelderd; het gesprek verloopt hartelijk, maar de zoon blijft geremd en de vader is iets te ver afgetakeld. Het moment komt dus te vroeg; maar het boek bereikt een grote hoogte in de beklemmende beschrijving van fysiek verval en in de suggestie van sterke emoties die nog net niet aan de oppervlakte komen. Wolffers realiseert hier een veertigtal bladzijden die gelijkaardige passages van de veel bekendere Maarten 't Hart overtreffen, en die kunnen wedijveren met het beste wat met die thematiek in het Nederlands is bereikt door R.J. Peskens (Twee vorstinnen en een vorst) en Wolkers in verschillende boeken (Wolkers wordt trouwens als idool van Karel ten tonele gevoerd).
Nauwelijks 4 pagina's lang is het tweede deel, maar het is de sleutel van heel het boek. Karel is nu zelf vader geworden. Hij had zich hooghartig voorgenomen het allemaal anders en beter te doen; maar in het verhevigd bewustzijn dat met de dood van z'n vader gepaard gaat, realiseert hij zich dat er geen vernieuwing, maar cyclische terugkeer is. Het persoonlijk standpunt, dat in het eerste deel tot een grote beperking leidde, heeft nu een belangrijk voordeel: in deze late fase komt de vader in de zoon terug, terwijl de naïeve directheid van het kind wordt overstegen door het inzicht van de vader. De oudere heeft zijn les geleerd, de jongere maakt vol enthousiasme de oude fouten, de lezer wordt volledig verrast door de coup de théâtre; juist omdat dezelfde gebeurtenissen worden waargenomen door hetzelfde personage in twee tegengestelde periodes van zijn leven, wordt alles verrassend nieuw.
Het boek realiseert het cyclische overtuigend in een schat van details, die tot een nieuwe tegenstelling leiden. Karel stelt met tegenzin de cyclus vast, wil zich ertegen verzetten, maar zijn vader deed net hetzelfde: de held voltrekt door zijn opstandige daad het lot dat hij juist wilde tarten, de lezer ziet hoe tientallen kleine toetsen uit het eerste deel verrassend terugkomen.