dat ze, wanneer ze de uitgang ing door ung vervangen, Duits spreken. Op dat gebied hield niets haar tegen. Toen we met een Oostenrijkse graficus thuiskwamen bij een deur die pas geverfd was, deed ze hem tot zijn verbazing opmerken: ‘Die Tür ist gerade geschildert’. De man luisterde gefascineerd naar haar Duits, dat er onstuimig uitvloeide. Ze vertelde trouwens zelf dat, toen ze moest getuigen in een proces tegen een ‘zwarte’, Het Handelsblad had geschreven: ‘Getuige Segers was niet te stelpen.’
In die tijd deed ze niets dan schetsen en tekenen, geen schilderwerk. Het trof me dat haar eerste schetsen van ons zo fantastisch juist waren, terwijl ze later, waanneer ze die uitwerken wilde, dikwijls het originele ontwerp bedierf. Maar zoals bij Hokusai, tekenen zat in haar bloed en haar schetsboek verliet haar nooit.
Zoals de meeste van haar tijd- en stadsgenoten sprak zij een gematigd Antwerps. Ze had een jaar in Tours school gelopen en verraste ons dikwijls door verfijnde Franse uitdrukkingen die bij ons weinig gebruikt werden. Op een avond had ik haar uitgenodigd om in Brussel te dineren samen met Dr. Marc Galle, die toen twee keer per dag ‘taalwenken’ gaf via de radio. Maria had dat kleine mondaine nieuws aan haar vriendinnen verteld, die haar op slag hadden aangeraden een ‘tolk’ mee te nemen. Het bleek niet noodzakelijk.
Van nature was ze opgewekt en zelfs uitgelaten. Ze kon de gewoonste anekdote met kleur en animo vertellen en, nolens volens, het centrum van een gezelschap worden.
Op Vlaams gebied bleek ze bij tijden ietwat reactionair. Haar vader was een der laatste tegenstanders toen men in de H.-Geest-kerk de vroege Franse missen wilde afschaffen en toen jonge belhamels dit ten slotte doorvoerden. Met politiek bemoeide ze zich verder niet en ze interesseerde haar ook in genen dele.
Een tijd lang maakte ze deel uit van een Antwerpse dansgroep. Ik zag haar eens verschijnen voor het stadhuis van Mechelen in een optocht naar aanleiding van de processie van Onze Lieve Vrouw van Hanswyck. Ze maakte deel uit van een groep duivelen in zwart tricot en ze had een staart. Toen ze voor mij evolueerde, zei ik fluisterend dat ze dik geworden was, hetgeen onjuist was, maar ze bestrafte me met een plotselinge zwier van haar duivelse staart.
Wanneer juist weet ik niet, begon ze te schilderen, meestal portretten. Van mijn broer René heeft ze het meest penetrante psychologische portret gemaakt dat er bestaat. Ook van mijn neven, die toen nog jong waren, maakte ze uitstekende portretten.
De laatste evolutie in haar werk vond plaats toen ze, enkele jaren voor