Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 125
(1980)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 192]
| |||||||||||||
Kroniek
| |||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||
vijanden toe te schrijven en in die zin een resolutie in de ‘Pravda’ te publiceren. Merkwaardig (of voor die tijd allicht niet) is dat de resolutie geen enkel wezenlijk argument naar voren bracht. Wel diende Sjolochov de oorspronkelijke tekst steeds bij te schaven: sinds 1928 werd echter geen enkele scène, dialoog of landschap bijgeschreven, wel steeds geschrapt... Tegen het eind der jaren dertig duikt dan steeds dwingender de naam op van Fjodor Krjoekov als vermoedelijke auteur van ‘De stille Don’, een gerucht dat met de jaren en tegen de achtergrond van Sjolochovs latere auteurscarrière meer en meer aan waarschijnlijkheid wint. Maar tot een open onderzoek komt het nooit: de machtige Sjolochov, Nobelprijs, Leninen Stalinprijsdrager, met meer dan duizend edities van zijn werken en meer dan vijftig miljoen verkochte exemplaren, weelderig levend, machtig apparatsjik, is een te gevreesd iemand. Enkele jaren geleden brengen dan twee controversiële publikaties, ‘De loop van De stille Don’,Ga naar eind1. een onvoltooid onderzoek van een zekere D***, met de hem eigen militante passie voor Solzjenitsyn verdedigd, en het boek van Roj Mjedvjedjev ‘Wie heeft De stille Don geschreven?’Ga naar eind2. de zaak, ‘een geval zonder voorgaande in de annalen van de wereldliteratuur’ (Solzjenitsyn) in de actualiteit, beschuldigen de Nobelprijswinnaar 1965 onomwonden van literaire malversaties, van plagiaat. Is het onderzoek, waarvan de uitslagen thans door Prof. Geir Kjetsaa (Oslo) gepubliceerd worden,Ga naar eind3. een afsluiting? Laten we de feiten even op een rijtje zetten. | |||||||||||||
Het raadsel SjolochovSjolochov werd in 1905 in de Donstreek geboren in een vrij bemiddeld gezin; hij is echter niet van kozakkenafkomst. De beroerde tijden maken dat hij slechts vier jaar school loopt en als vijftienjarige semi-militaire opdrachten uitvoert zoals het opvorderen van levensmiddelen. Begin der jaren twintig poogt hij als manusje van alles aan de kost te komen, tracht het in Moskou te rooien als metselaar, boekhouder, handlanger, om eind 1923 werkloos terug naar zijn geboortestreek af te zakken. In hetzelfde jaar begint hij te schrijven. Twee jaar na zijn huwelijk met de zes jaar oudere Maria Gromoslavskaja publiceert hij in 1926 zijn ‘Donverhalen’. De bundel is nog niet op de markt wanneer hij reeds aan ‘De stille Don’ werkt, waarvan hij het eerste deel in 1927 beëindigt; voor het tweede deel heeft hij slechts een jaar nodig, voor het derde minder. De publikatie plaatst de literaire wereld voor een levensgroot raadsel: hoe kan een jongeman van 24 jaar, die enkel enige ervaring heeft opgedaan met het opeisen van levensmiddelen en het rusteloze factotum spelen voor een stuk brood, met geen | |||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||
literaire ervaring dan enkele verhalen opeens zo'n zeldzaam werk schrijven? De ‘Donverhalen’ zijn weliswaar het werk van een beloftevolle debutant, maar verschillen in stijl en optiek fundamenteel van ‘De stille Don’. Deze eerste verhalen weerspiegelen de povere levenservaring van een jonge, subjectieve communist, die zijn hoofdpersonages vindt onder de nieuwe machthebbers en geen zweem van bewondering kan opbrengen voor de vrijheidslievende kozakken. De psychologie is schematisch, de dialogen boekerig, de landschappen stereotiep, de auteur demonstreert hoegenaamd geen opmerkelijke kennis en vertrouwdheid met het milieu, dat hij in zijn titel oproept. Vanwaar komt ineens die zeldzame rijpheid van ‘De stille Don’? Hoe kan Sjolochov zo minutieus en onpartijdig de strijd, de psyche der Witten schilderen en zo gedetailleerd de portretten van hun aanvoerders tekenen? Nog vreemder zelfs, hoe zijn opeens die apert populistische sympathieën in het werk verklaarbaar? Hoe heeft de jonge auteur zich op zo korte tijd de immense kozakkencultuur, van de kennis der folklore tot het magistrale gebruik van het kozakkendialect, kunnen eigen maken? Dat in deze omstandigheden en tegen de achtergrond van de beloken Stalintijd allerlei geruchten de ronde doen, hoeft geen verwondering te wekken. Achteraf bekeken is het verdere verloop van Sjolochovs auteurscarrière inderdaad meer dan bevreemdend. In 1932 komt het eerste deel op de markt van ‘Nieuw land onder de ploeg’, een in enkele maanden geschreven goede roman over de dekoelakisatie, die echter duidelijk in het verlengde ligt van de ‘Donverhalen’. Ideologisch is hier geen enkele band met ‘De stille Don’. Het boek brengt een vereenvoudigde en schematische visie op de collectivisatie, is vanuit ideologische dogma's geschreven, demonstreert een triomfalistisch communisme dat in ‘De stille Don’ ontbreekt, gaat voorbij aan de menselijke ellende van miljoenen, heeft niet die sappige taal van ‘De stille Don’, mist een indrukwekkend hoofdpersonage zoals de kozak Meljechov er een was en vertoont geen spoor van enige objectiviteit t.o.v. antipathieke personages, m.a.w. haalt op verre na niet het artistieke niveau van zijn grote voorganger. Roj Mjedvjedjev kan dan ook de pertinente vraag stellen: is Sjolochov zwakker als hij goed kent wat hij beschrijft en overtreft hij zichzelf als hij het heeft over wat hem vreemd is? Van dan af gaat het steeds meer bergaf met Sjolochov. Het tweede deel van ‘Nieuw land onder de ploeg’, dat reeds van in 1933 aangekondigd werd, zal pas in 1960 (!) verschijnen en een miskleun blijken te zijn. Tijdens de oorlog publiceert Sjolochov, die oorlogscorrespondent is met de graad van kolonel, zwakke, oppervlakkige, puur descriptieve artikels en verhalen. De oorlog, die zo'n vruchtbare inspiratiebron voor zovele auteurs is geweest, in zoverre zelfs dat enkele reputaties alleen hierop steunen en | |||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||
dat het een thema is waar in de Sovjetunie nog steeds aan gelaboreerd wordt, blijkt bij Sjolochov weinig wakker te roepen. Sommige frontbladen, die toch allesbehalve kieskeurig waren, sturen hem zelfs zijn teksten terug! In 1945 publiceert hij enkele hoofdstukken uit ‘Zij streden voor het vaderland’ (de feuilletoneske titel alleen al, hoe komt hij erbij?), een literair middelmatig werk. Na in 1956 ‘Het lot van een mens’, een eenzijdig tableau van de tragedie der sovjetkrijgsgevangenen, geschreven te hebben, laat hij in de ‘Pravda’, meer dan twintig jaar (!!!) na de vorige, nieuwgeschreven hoofdstukken verschijnen uit ‘Zij streden voor het vaderland’, die van zo'n onthutsende minderwaardigheid zijn dat men zich terecht kan afvragen: waar is Sjolochovs genie gebleven? Hij blijkt volslagen onbekwaam te zijn een beeld van de Don in 1941 te geven en hij heeft er zijn hele leven gewoond; 32 jaar nadat hij het schrijven van het boek begon zijn er slechts 250 bladzijden, minder dan één der vier boeken van ‘De stille Don’ in druk verschenen. Deze man is literair dood. De literaire carrière van de éminence grise van de sovjetletteren laat zich dus inderdaad heel verontrustend aanzien. Daarbij kan het feit gevoegd worden dat Sjolochov in de marge van de literatuur en dan vooral met betrekking tot openlijk dissidente (Daniël, Sinjavski) of onafhankelijke geesten (Pasternak) zich onthutsend triviaal en grof gedragen heeft en overging tot onwaardige scheldpartijen. Er ligt een afgrond tussen de ideologische oriëntatie van zijn magnum opus en de ‘standpunten’ die Sjolochov in toespraken en tussenkomsten op een voor hem beschamende manier verdedigt en die men veelal enkel kan afdoen als ‘gebral’. | |||||||||||||
Krjoekov: de oplossing?Wie was deze man, die, zoals hardnekkig gefluisterd werd, de eigenlijke auteur van ‘De stille Don’ was? Fjodor Krjoekov werd in 1870 in de Donstreek geboren als oudste zoon van een kozakkenhetman. Hij deed hogere studies aan het Instituut voor Geschiedenis en Literatuur in het toenmalige Petersburg en werd leraar Russische literatuur in verschillende provinciesteden. Rond 1890 debuteerde hij als auteur en gaf vóór 1914 talrijke verhalen en novellen uit bij verschillende uitgevers. In 1906 werd hij tot lid van de eerste Doema verkozen als een der stichters van de socialistisch-populistische partij. In het voetspoor der populisten, die in de boerengemeenschap het embryo van het socialisme zagen, beschouwde hij de kozakkengemeenschap als de kiem van de sociale organisatie die zijn droom was. Na de snelle ontbinding van de Doema leefde hij, politiek verdacht, van zijn pen. In de eerste wereldoorlog was hij aanvankelijk oorlogscorrespon- | |||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||
dent, nam echter in 1916 als officier deel aan de krijgsverrichtingen. De gebeurtenissen aan het front in 1914, waarmee het eerste boek van ‘De stille Don’ eindigt en de beschrijving van de frontlinie in 1916, waarmee het tweede boek begint, zouden dus best eens ooggetuigenverslagen kunnen zijn, aangezien het vast staat dat Krjoekov zijn oorlogsherinneringen noteerde en een dagboek bijhield. Ook politiek is hij binnen de optiek van ‘De Stille Don’ te situeren: hij had niet de minste sympathie voor de autocratie of de Voorlopige Regering en was nauw betrokken bij de politieke gebeurtenissen aan de Don: in 1917-18 was hij secretaris van de gewestelijke vergadering van de Donstreek en sloot zich in 1918 als officier aan bij de kozakken, die opstonden tegen de wreedheden van de sovjets. Er zijn getuigenissen dat hij in de jaren 1917-19 werkte aan een roman over de Donkozakken, wat volkomen past in de lijn van zijn vroegere werk. Korolenko, de hoofdredacteur van het gezaghebbende literaire tijdschrift ‘De Russische Rijkdom’, waarvan ook Krjoekov redactielid was, looft hem als de eerste die de authentieke atmosfeer van de Don weergeeft. Inderdaad leggen de meer dan honderd verhalen en novellen van Krjoekov over de Donkozakken, die om politieke redenen nu niet meer gepubliceerd worden, getuigenis af van een diepe liefde voor die kozakken en voor de Donstreek en van een grote kennis van de kozakkenwereld. Krjoekov stierf op vijftigjarige leeftijd aan tyfus op de terugtocht naar de Koebanj. En hier ligt misschien de link met Sjolochov: bij de stervende Krjoekov, die zich in zijn laatste uren bijzonder om zijn koffertje met manuscripten bekommerde, was zijn vriend Pjotr Gromoslavski, de toekomstige schoonvader van Sjolochov, aanwezig. Kreeg hij de nagelaten papieren van de dode Witte officier in handen? Niemand zal het ooit weten. De manuscripten die Krjoekov bij zijn dood bij zich had, zijn voor immer verdwenen. | |||||||||||||
De thesis van D***Geruchten, schimpscheuten, verdachtmakingen, het blijft alles vaag, onverifieerbaar. Tot in de herfst 1974 te Parijs een boekje verscheen van een inmiddels overleden auteur, die zich om veiligheidsredenen verborg achter de letter D***. Het boekje, dat onvoltooid gepubliceerd werd, kreeg een voorwoord mee van Solzjenitsyn, waarin de Nobelprijswinnaar zich volledig bij D***'s conclusies aansloot. Welk is de thesis van D***? ‘De stille Don’ is het werk van een auteur en een coauteur. Om dit te bewijzen gaat D*** uit van de inhoudelijke en tekstologische elementen. Als eigen aan de auteur van ‘De stille Don’ ziet D*** de poëtische interpretatie van het folkloristische thema, de | |||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||
levendige en gedocumenteerde precisie, die voortvloeit uit een goed begrip van de geschiedenis, wat nog verrijkt wordt door de evidente deelname van de auteur aan de beschreven gebeurtenissen, het humanisme, de liefde voor het volk, het begrip voor het kozakkenseparatisme, het sprankelende kozakkenjargon, meesterlijk gecombineerd met het intellectuele taalgebruik van de auteur. Welnu, de coauteur heeft dit alles niet, zijn aandeel in het werk vormt een schril contrast, is verantwoordelijk voor de dispariteit in ‘De stille Don’, de minderwaardige, soms onlogische bladzijden. Het was er de coauteur immers om te doen de oorspronkelijke idee van de auteur, die de kozakken tegen de Roden verdedigde, om te buigen. Waar de auteur echter een kunstenaar is, dient de coauteur zich aan als een propagandajoernalist, die de gebeurtenissen niet schildert, maar ze koeltjes verslaat in een arme, povere taal. Juist zelfs als hij de stijl van de auteur wil imiteren, verraadt hij zich nog het meest. Tekstologisch onderscheidt D*** op die manier hele hoofdstukken en gemonteerde stukken van de coauteur. Deze laatste heeft de tekst van de auteur ideologisch gereviseerd en daarom hoofdstukken, bladzijden en regels geschrapt, nieuwe hoofdstukken ingeschreven die in de roman een aparte ideologische ‘zone’ vormen, hoofdstukken en fragmenten van het origineel gecompileerd en aan elkaar gelast door bijgevoegde overgangen en materiaal van de auteur (historische documenten, bulletins, nota's) in zijn eigen tekst gebruikt. Op basis hiervan komt D*** ertoe 95% van Boek I en II aan de pen van de auteur toe te schrijven en 68-70% van Boek III en IV. D*** geeft zelfs een lijst van hoofdstukken die ‘zonder twijfel’ aan auteur en coauteur toe te schrijven zijn. Volgens hem is Krjoekov met de meeste waarschijnlijkheid de auteur en Sjolochov, die op de een of andere manier Krjoekovs manuscript in handen gekregen heeft en geprobeerd heeft er een andere draai aan te geven zonder echter bij machte te zijn geweest de vloed van ‘De stille Don’ in te dijken, de coauteur. De fragmentaire investigatie van D*** levert interessante hypothesen op, maar geen bewijs. Vooral zijn stilistische argumenten zijn weinig overtuigend. Gepassioneerde discussies zijn het gevolg geweest van sommige van D***'s nogal ongemotiveerde beweringen, waarbij nog al eens zeer radicale conclusies getrokken werden. Uit Sovjet-Rusland is geen officiële stellingname gekomen, de viering van Sjolochovs zeventigste verjaardag werd door geen enkele wanklank verstoord, al is tussen de regels van enkele publikaties wel te lezen dat men niet onkundig is van D***'s conjecturen.Ga naar eind4. | |||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||
Het standpunt van MjedvjedjevIn 1974 circuleert in Moskou in samizdat het één jaar later in het Westen uitgegeven ‘Wie heeft De stille Don geschreven?’ van Roj Mjedvjedjev, tweelingbroer van de al van even onverdachten huize Zjores Mjedvjedjev (uitgewezen naar Londen). De gebroeders Mjedvjedjev voeren een welversneden pen en hebben elk afzonderlijk of beiden samen een reeks maatschappijkritische studies geschreven over de situatie en de ontwikkelingen in hun vaderland, waar geen ernstig onderzoeker aan voorbij kan. Hun wetenschappelijke opleiding staat tevens garant voor een goed gestoffeerde, degelijke uiteenzetting, die treft door haar nuchtere evaluatie. Dat de broers bij al hun kritiek op het regime uitgaan van marxistische standpunten wordt hen bij furieuzer dissidente geestesgenoten niet in dank afgenomen, in zoverre dat ze wel als een soort legale oppositie gedoodverfd worden, bliksemafleiders waarlangs het regime het opgekropte ongenoegen een uitweg laat vinden, een beslist overtrokken verwijt. Roj Mjedvjedjev, die al eerder een dik boek over het stalinisme gepubliceerd had en zich met de geschiedenis van de Donkozakken gedurende de burgeroorlog heeft beziggehouden, gaat in ‘Wie heeft De stille Don geschreven?’ uit van zorgvuldig gecontroleerd historisch feitenmateriaal, onthoudt zich van elke gratuïte beschuldiging en argumenteert met zo'n gezond verstand, dat wie hem volgt - het weze zonder bijbedoelingen gezegd - bijna blij is dat hem hier het filologische gepeuter van de structuuranalyst bespaard blijft. Ook Mjedvjedjev komt niet tot een definitieve conclusie, maar zijn vraagstelling is zo pertinent dat ze de aandacht vereist. Mjedvjedjev stelt de vraag: ‘Als De stille Don nu eens anoniem verschenen was, wie zou dan in die tijd voor het auteurschap in aanmerking gekomen zijn?’ Om deze vraag te kunnen beantwoorden, ontwerpt Mjedvjedjev, uitgaande van de roman, een robotfoto van de hypothetische auteur. Deze dient zich aan als een man met een grote liefde voor de kozakken en verachting, zoniet vijandschap voor de niet-kozakken; hij is iemand, die een encyclopedische kennis heeft van alles wat de kozakken en de Donstreek aangaat, daarover heeft hij informatie die de sovjetauteurs uit de jaren twintig niet hadden. Uit het magistrale gebruik van het kozakkendialect, zijn portretkunst, zijn vermogen tot het laten uitkomen van gevoelens in gebaren, houdingen, daden en zijn objectiviteit, die de sovjetkritiek hem zelfs verwijt, blijkt een geniaal talent en een rijke literaire cultuur. Hij is een persoonlijk deelnemer aan de beschreven gebeurtenissen geweest en uit duidelijk zijn politieke sympathieën, zij het dat hij objectief blijft: misprijzen voor monarchie en Voorlopige Regering, veroordeling van oorlog, adel en generaals; hij is geen communist, eerder een populist- | |||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||
travaillist, voor alles echter een kozak, gehecht aan de traditionele rurale gemeenschap, getuige daarvan zijn grondige kennis van de landbouw, die hij opvat als een vreugde, een feest, een cultus. Zijn geliefde held is de protagonist Meljechov, een dappere, vurige, authentieke kozak, die zijn ingeboren democratische opvattingen tegenover de excessen van zowel Roden als Witten stelt. Ten slotte is hij ook een humanist, die protesteert tegen elk geweld, wiens sympathie uitgaat naar hen die lijden en die het opneemt voor de waarheid, die uit het volk komt en niet voor partijdogma's. Niemand zou inderdaad in de jaren twintig gedacht hebben aan de jonge Sjolochov, die niet eens een kozak was, geen noemenswaardige opleiding gehad had, absoluut geen landbouwer was, auteur weliswaar van een paar novellen en een twintigtal goede verhalen, die een Donthematiek hebben, maar het werk zijn van een talentrijke debutant, die nog gekunstelde dialogen schrijft, van een schematische psychologie gediend is, extreme situaties nodig heeft om zijn verhaal aan op te trekken en wiens landschappen noch de kleur noch de exaltatie van de natuur hebben die men in ‘De stille Don’ aantreft. En nog fundamenteler: de protagonisten van de ‘Donverhalen’ zijn jonge communisten, komsomols, ‘nieuwe mensen’. Geen spoor van bewondering voor de kozakken kenmerkt zijn wereld. In de ‘Donverhalen’ pent de jonge communist Sjolochov zijn magere subjectieve levenservaring neer. Hij denkt helemaal niet aan een epos over de kozakken, heeft hoegenaamd niet de onpartijdigheid, die ‘De stille Don’ kenmerkt. Zelf heeft ook Sjolochov steeds geweigerd zijn ‘Donverhalen’ als een aanloop tot ‘De stille Don’ te zien. De afgrond tussen beide boeken is niet te overbruggen. En hoe was deze jongeman in staat zulke grandioze gevechtspanorama's te schilderen? Hoe kon Sjolochov met zulk een rijkdom aan details het reilen en zeilen van de Witten, het Donleger, het vrijwilligerscorps kennen? Vanwaar die scherpe portretten van bevelhebbers als hij ze nooit ontmoet heeft? En vanwaar die populistische sympathieën, die Sjolochov later ertoe noopten de tekst van ‘De stille Don’ zo vaak aan te passen? Nee, als Mjedvjedjev de balans opmaakt, dient hij vast te stellen dat van de 50-60 distinctieve trekken van de auteur van ‘De stille Don’ er maar vijf of zes bij Sjolochov passen. Kan Krjoekov dan in aanmerking komen als auteur? Over de Donkozakken heeft hij meer dan honderd verhalen en novellen geschreven, geïnspireerd door liefde voor de kozakken en de Donstreek, gebaseerd op een grondige kennis van de kozakkenwereld; het paard en zijn ruiter hebben geen geheimen voor hem, onmiskenbaar is ook de verwantschap in landschapsen portretschildering. Krjoekov kijkt met de ogen van de kozak-landbouwer. Zijn realisme is strikt, gedrag, gebaren en woorden van zijn personages | |||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||
zijn welsprekender dan elke auctoriële psychoanalyse. Ook was hij vrijwel zeker ooggetuige van wat in de eerste twee boeken van ‘De stille Don’ beschreven wordt en weet men niet dat deze kozakkenofficier in 1919 aan een roman over het kozakkenleven begonnen was? Was dat misschien ‘De stille Don’? Toch is het een feit dat Krjoekovs verhalen, ofschoon de thematiek analoog is met ‘De stille Don’, duidelijk eraan inferieur zijn. Solzjenitsyn oppert de mogelijkheid dat Krjoekovs betrokkenheid bij het gruwelijke drama van de kozakkenoorlog het elan kan losgemaakt hebben dat tot ‘De stille Don’ geleid heeft. Facit indignado versus... Als de roman anoniem verschenen was, zouden de meeste specialisten ongetwijfeld aan Krjoekov gedacht hebben, beweert Mjedvjedjev, en hij heeft waarschijnlijk gelijk. Maar het zou een ja mer voorbehoud geweest zijn. Van de 50-60 trekken van de robotfoto vindt hij er bij Krjoekov 40-45 terug. Een volkomen concordantie is er evenwel niet. Ook Mjedvjedjev vindt geen uitsluitsel, het is ook zijn bedoeling niet. Blijft dan ook nog het feit dat het slot van de roman duidelijk niet door Krjoekov kan geschreven zijn, omdat de erin verhaalde gebeurtenissen pas na diens dood plaatsgrepen en het historisch verwerken ervan nog een zekere afstand in de tijd vergde, die allen Sjolochov kon gehad hebben, wiens aandeel in ‘De stille Don’ door Mjedvjedjev toch voor veel substantiëler gehouden wordt dan door D*** en Solzjenitsyn voorgehouden wordt. Wel suggereert Mjedvjedjev de mogelijkheid dat Sjolochov zou kunnen beschikt hebben over dagboeken, documenten en aantekeningen, eerder dan over een min of meer compleet manuscript, die dan door hem zouden ‘geredigeerd’ zijn. Dat Mjedvjedjev goed geïnformeerd is, bewijst zijn allusie op een in Zweden aan de gang zijnde onderzoek. ‘Men heeft onlangs met behulp van computers een analyse uitgevoerd van de Ilias en de Odyssee, die tot de vaststelling geleid heeft dat de twee poëma's door een zelfde auteur geschreven zijn. Tot dit soort onderzoek leent zich ook De stille Don. De Zweedse Academie voor Wetenschappen heeft daartoe reeds een speciale commissie opgericht. Met de moderne methodes van literaire en tekstologische analyses kan dit onderzoek op een volkomen wetenschappelijke basis doorgevoerd worden.’Ga naar eind5. | |||||||||||||
De oplossing van de computerBedoeld onderzoek is ondertussen afgesloten en in verschillende preliminaire publikaties wereldkundig gemaakt, ofschoon de resultaten nog niet | |||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||
in boekvorm verschenen zijn. Wat men ook over D***'s en Mjedvjedjevs argumentatie denken moge, het is een feit dat beider tekstanalyses het zwakke punt vormen in hun betoog. Occasionele gelijkenissen of verwantschappen zijn altijd wel te vinden. Prof. Kjetsaa, onder wiens leiding het onderzoeksproject doorging, stelt het vooraf duidelijk: ‘A test of disputed autorship can in many ways be compared with a paternity case: the textual analysis cannot prove definitively that a work is by a particular author. Even though the language and style of the work reveal striking similarities with the language and style of works which can with complete certainty be attributed to him, there will always be a theoretical possibility that the work might have been written by another author with the same linguistic and stylistic features.’Ga naar eind6. Het opzet van de test is dus om via eliminatie tot de oplossing te komen. Het onderzoek viseert niet het auteurschap van X te bewijzen, maar wel dat van Y uit te sluiten. Prof. Kjetsaa vergelijkt terecht het speuren naar de auteur van ‘De stille Don’ met een geval van betwist vaderschap, waarin een gerechtelijke expertise met 90% zekerheid de mogelijkheid van een vaderschap van de geïnvestigeerde kan uitsluiten op grond van een bloedgroep. Indien een ‘bloedstaal’ uit werk, dat met zekerheid aan Krjoekov kan toegeschreven worden, aanmerkelijk blijkt te verschillen met een ‘bloedproef’ van ‘De stille Don’, kan men de mogelijkheid van Krjoekovs auteurschap uitsluiten. Stijl en taal zijn evenwel niet op dezelfde manier als een bloedstaal in parameters te vatten. De afzonderlijke elementen ervan echter wel. De linguïstisch-statistische methode is gebaseerd op objectieve gegevens, op ‘invariante’ fenomenen in literair werk dat zonder betwisting aan een bepaald auteur kan toegeschreven worden. Hoe is men derhalve te werk gegaan? Drie ‘stalen’ werden met elkaar vergeleken: werk van Sjolochov, werk van Krjoekov en boek I, II en IV van ‘De stille Don’. Alles tezamen ging het om een 12 000 zinnen, hetzij 150 000 woorden, gelijkelijk verdeeld tussen Sjolochov, Krjoekov en ‘De stille Don’. Er werd voor gezorgd dat het om tekstgedeelten ging die zo onafhankelijk als mogelijk waren van hun context, m.a.w. directe rede, vragen, monologues intérieurs werden uitgesloten, alleen auctoriële taal werd onderzocht. De onderzoeksprogramma's werden in FORTRAN geschreven en uitgewerkt door een IMB 370/155 comupter te Uppsala. Een reeks factoren werden onderzocht, wat tot de volgende resultaten leidde (de uitvoerige becijfering en de diagrammen kan men terugvinden in de desbetreffende publikaties van G. Kjetsaa):
| |||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||
De kwantitatieve methodes, door de Zweedse Academie aangewend, wijzen er dus duidelijk op dat Krjoekovs stijl aanmerkelijk verschilt van die van Sjolochov en dat deze laatste merkwaardig dicht de auteur van ‘De stille Don’ benadert. Prof. Kjetsaa vestigt er ten overvloede de aandacht op dat Krjoekovs taalgebruik over een relatief lange tijdspanne gezien - ook dat blijkt uit de cijfers - een zo hoge graad van consistentie vertoont dat het nauwelijks geloofwaardig kan worden genoemd dat hij zijn stijl zodanig zou veranderd hebben dat hij ‘De stille Don’ had kunnen schrijven. ‘Had this been the case we should have witnessed something in the nature of an incarnation, whereby Krjukov became Sholokhov.’Ga naar eind7. Ook een mogelijke ‘redactie’ door Sjolochov van Krjoekovs teksten, zoals Mjedvjedjev veronderstelt, dient op basis van het onderzoek verworpen. ‘Een redacteur kan zinnen inkorten, de woordorde veranderen, maar het is weinig waarschijnlijk dat hij zo sterk de woordenschat zou verrijken.’Ga naar eind8. Het dient dus wel degelijk aanvaard dat Sjolochov de auteur van ‘De stille Don’ is. Is er dan geen enkel raakpunt met Krjoekov? Dat is niet uitge- | |||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||
sloten. Het is best mogelijk dat Sjolochov een manuscript van Krjoekov in verband met de gerelateerde gebeurtenissen in handen heeft gehad. Voor het schrijven van epische, historische romans is een grondige documentatie, het raadplegen van memoires, dagboeken, archiefmateriaal een noodzaak. Tolstoj-specialisten kunnen getuigenis afleggen van de berg materiaal die de wijze van Jasnaja Poljana voor zijn ‘Oorlog en Vrede’ doorworsteld heeft. Sjolochov zelf heeft herhaaldelijk verklaard dat hij talrijke ooggetuigen gesproken heeft en zowel buitenlandse als ‘Rode’ en ‘Witte’ bronnen geconsulteerd heeft (zonder ze evenwel te verduidelijken, vandaar de moeilijkheden). Het is dus zeer wel mogelijk dat Sjolochov de aantekeningen van Krjoekov, die vlak voor zijn dood aan een verslag werkte van het drama dat voor zijn ogen plaatsgreep, geraadpleegd heeft. Maar hij schreef beslist zijn eigen werk. |
|