| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Argus
nr. 9, juni 1979
‘Kennismaking met de “colossus” uit Glimmen’ noemt J. Kooistra een opstel over leven en werk van Johan Fabricius. Een lang gedicht van Fabricius over Jeroen Bosch sluit daarbij aan. René Breugelmans vervolgt zijn studie over Novalis en Perk (3de aflevering). Over buitenlandse literatuur zijn er drie opstellen: Em. Waegemans schrijft over ‘De Russische literatuur en het Westen’, voornamelijk over de zgn. verwaarlozing van de officiële sovjetliteratuur in het Westen, Alstein over de jongste roman van Mary McCarthy, en L. Verbeeck en J.-P. Niesten over Conrad Detrez. Enkele goede gedichten zijn er: van Wim Gijsen, Marcel Obiak en Chr. Germonpré. ‘Uschi’ is een goed verhaal van Pszisko Jacobs. Het heel knappe verhaal ‘Een driehoek’ van de Deense Dea Trier Mørch bereikt in dit nummer zijn slot. Verder nog de polemische, kritische en informatieve rubrieken, met o.m. een reactie van Van den Weghe op Maarten 't Hart, die het werk van M. Gijsen nogal kleinerend besprak, een uitval tegen F. de Vree en een bespreking van I. Michiels' ‘Dixi(t)’.
| |
Dimensie
4de jrg., nr. 1, okt. 1979
Een poëzienummer met behoorlijke tot heel goede gedichten, van vooral Hans Vlek, J.C. van Schagen, F.L. Bastet, M. Mok, F. de Crits, P. Hoefnagels. Er wordt ook heel wat over dichters geschreven, zowel buitenlanders als nederlandstaligen. Harm-Jan van Dam stelt de Franse dichter P. Louys voor. Kees Helsloot schrijft over Philip Larkin en Bob de Nijs introduceert ‘Een nieuwe generatie Catalaanse dichters’, met proeven van hun werk. Verder schrijft Lucette M. Oostenbroek over Bastet en Kooistra. ‘Evelines kinderen’ is een intrigerend verhaal van Veronica Laterveer.
| |
Deus ex machina
3de jrg., nr. 11, juli-sept. 1979
Een gevarieerde aflevering, die opent met een gesprek van de redactie met de architect Gerard Cools, waarin een nogal verbazende hoeveelheid vanzelfsprekende dingen over architectuur wordt gezegd. Van de Engelse prof. A. Thom is er een artikel over de geometrische en astronomische grondslagen van de prehistorische megalitische bouwwerken zoals Stonehenge. In dezelfde sfeer liggen etsen en reisimpressies van J.E. Palmer. Ludo Frateur schreef een essay over de liefdeslyriek van René Verbeeck. De beste gedichten in dit nummer zijn van Miel Vanstreels en Jeël Bollan. Twee goede verhalen, van resp. F. de Preter en M. Bruynseraede.
| |
| |
| |
Hollands Maandblad
21ste jrg., nr. 383, okt. 1979
‘In de boom’ is een goed verhaal van A.L. Schneiders. G. Kuijer toont zich meer en meer een heel goed en spitsvondig essayist. ‘Een doorn in het vlees’ is weer zo'n stuk dat aaneenhangt van oncontroleerbare beweringen, pertinente observaties en vooral heel veel emotionele overtuigingskracht in het ontmaskeren van machtsmechanismen. J.E. Ellemers schrijft over dissidenten en ‘refuseniks’ in Moskou en H.J. Mac Gillarvy levert een bijdrage tot de polemiek over neodarwinisme en evolutietheorie, die al maanden geleden door K. van het Reve en M. 't Hart in dit blad werd op gang getrokken, en sindsdien voortgezet in ‘NRC Handelsblad’. Heel goede gedichten zijn er van L. Vroman en Jos Kunst.
| |
Koebel
6de jrg., nr. 23
In ‘Fundament’ schrijven de redacteurs E. Verpale en R.R. van Londersele een soort standpunt neer als houvast voor de recensies, die in de toekomst meer gewicht zullen moeten krijgen. Het is een nogal verwarde zaak, waarin zowel vanzelfsprekende algemeenheden als zeer specifieke en eerder willekeurige dingen worden gezegd. Verder bestaat het nummer hoofdzakelijk uit creatief werk van heel behoorlijke kwaliteit: gedichten van R.R. van Londersele, E. Verpale, W.M. Roggeman, J. de Poortere, M. van Hee, D. Billiet, R. van Rooigem, G. Luyten en W. Adams, naast proza van Verpale en Van Londersele. E. Verpale schrijft ook een essay over ‘De Jiddisje dichter Peretz Markisj’. In de rubriek ‘Cursief en recht’ wordt o.m. werk besproken van D. Meijsing, D. Billiet en H.F. Jespers.
| |
Kruispunt - sumier
nr. 71, sept. 1979
In eerste instantie wordt de overleden Ton Veugen, bezieler van de Eindhovense stichting ‘Opwenteling’ herdacht, met o.m. heel wat in-memoriamgedichten. Ook de minder bekende Nederlandse auteur Johan van der Woude wordt herdacht door Jan H. de Groot. Jan Schepens schrijft een uitvoerig opstel over de figuur en het werk van Jozef Versou. Van de creatieve bijdragen noteer ik een verhaal van R. Pieters en een gedicht van A. Despretz.
| |
Nieuw Vlaams tijdschrift
32ste jrg., nr. 5-6, juli-aug. 1979
Het boeiendste in dit nummer is een selectie onuitgegeven ‘Dagboekbladen’ uit de oorlogsjaren, van G. Burssens. Verder zijn er goede gedichten van N. van Bruggen, M. Mok en een heel vernieuwende, naar het rederijkerachtige neigende St. van den Bremt. ‘Textus drie’ is nieuw proza van Willy Roggeman. Daarbij aansluitend wordt het eerste deel gepubliceerd van een studie van G. Wildemeersch over het oeuvre van Roggeman. ‘De torens voorbij de muurwolken’ is een knap SF-achtig verhaal van Gust van Brussel. Onder de titel ‘Linksoied’ bespreekt G. Adé werk van J.F. Vogelaar, Leo Geerts en het dossier ‘Arbeidersliteratuur’ van Kreatief. H.F. Jespers stelt de dichteres Maris Bayar voor, met haar bundel ‘De innerlijke belediging’. ‘Oefeningen in zelf- | |
| |
verminking’ noemt L. Stassaert het werk van de Franse schrijfster Laure. F. Boenders schrijft badinerend over de golf van belangstelling voor oosterse religies.
| |
De periscoop
29ste jrg., nr. 12, okt. 1979
A. Demedts schrijft over W. Faulkner. P. de Vree bespreekt ‘Het verbrande testament’ van M. Oukhow en Em. Janssen mijmert n.a.v. een nieuwe bloemlezing uit het werk van Hadewych. José de Poortere bespreekt niet minder dan 20 dichtbundels. P. de Vree herdenkt de overleden Cobra-kunstenaar Christian Dotremont en bespreekt tal van tentoonstellingen. Verder wordt aandacht besteed aan de kunstenaars Paul van Rafelghem en Karl Heeremans.
| |
Noodrem
5de jrg., nr. 3-4, 1979
Een nummer waarmee de redactie kennelijk hoger mikt dan tot nog toe het geval was. De bedoeling is in enkele bijdragen een ‘round up’ te bieden van de Vlaamse poëzie van 1950 tot nu. D. Verheyden inventariseerde de reacties in de Vlaamse pers op de poëzie van de Vijftigers, van 1949 tot 1955. Dan wordt ineens overgesprongen naar het Vlaams neorealisme in een retrospectief interview met L. Deflo. Ook de huidige toestand van de poëzie, de rol van literaire tijdschriften, de kritiek en andere boeiende zaken komen ter sprake. M. de Smet had een briefgesprek met J. Vangansbeke over nieuw-realisme, poëzie en filosofie, en het werk van R. Jooris en R. Kopland. J. Denoo neemt een persoonlijk, kritisch genuanceerd standpunt in tegenover ‘jonge Romantische poëzie’ en M. de Smet schrijft een introductie tot de ‘konkrete, visuele en visieve poëzie’. Ongewoon maar toch boeiend is het opzet van De Smet om de bestaande poëziebloemlezingen met werk na '50 door te lichten en qua selectie te vergelijken. Verder in dit nummer persoonlijke standpunten van M. de Smet en J. Denoo, recensies (over o.m. L. Nolens, N. van Bruggen), een rubriek jeugdliteratuur, een verhaal van J. Denoo, en een handvol ongelijkwaardige gedichten.
| |
Poëziekrant
3de jrg., nr. 5, sept.-okt. 1979
L. Decorte had een uitvoerig gesprek met Herwig Hensen, n.a.v. zijn nieuwe bundel ‘Wanhoop is een lekke schuit’. M. Reynebau vraagt aandacht voor de poëzie van J.H. Leopold n.a.v. een nieuwe bloemlezing en een studie van Spillebeen. Hij bespreekt verder nog twee grote bladzijden lang poëziebundels. Vijf belangrijke dichters worden afzonderlijk voorgesteld met nieuw werk: L. Vroman, J. Bernlef, R. Campert, J.A. Deelder en G. Gils. Daniel Billiet tekent een portret van Albert de Longie, 34 jaar lang bezieler van het tijdschrift Nieuwe Stemmen.
|
|