Ongeveer in dezelfde sfeer, doorgaans iets zwaarder op de hand, ligt het werk van Remco Campert (1929). Als dichter is hij een der voornaamste figuren van de generatie die in Braak, Porium en Tirade aan het woord kwam. Tegelijk een van de veelzijdigste, want behalve de talrijke vertalingen die hij bezorgde, heeft hij ook poëzie, kinderboeken, verhalen, dagboeken, toneel, romans en journalistieke opstellen geschreven. Zijn Waar is Remco Campert? dat ons werd toegezonden is een bundel columns, gekozen uit zijn bijdragen die tussen augustus 1975 en dezelfde maand in 1977 in De Haagse Post verschenen zijn. Hetzelfde soort werk dat in Vlaanderen Jos Ghysen beroemd gemaakt heeft.
Wij vermelden de naam van die Vlaming omdat het een treffende vergelijking mogelijk maakt, die zeker niet nieuw is en toch beter dan een uitvoerige beschouwing een onderscheid tussen de Noord- en Zuidnederlandse letteren belicht. Ghysens schetsen zijn in het algemeen korte verhalen, waarin verscheidene personages optreden. Uiteraard zijn die figuren, op straffe van onwaarachtigheid, concreet levende mensen, duidelijk door eigen karaktertrekken getekend. De schrijver is een waarnemer, die een zijnswereld buiten zichzelf eerbiedigt en aan zijn lezers toevertrouwt wat zijn Nederlandse collega naar zich toehaalt, mogelijkheid en recht om over het geval dat hen onder ogen gebracht wordt het hunne te denken.
De Hollander treedt als rechter, de Vlaming slechts als getuige op. Onze vergelijking mag hierbij eindigen. De waardebepaling over de een of andere methode hangt dan toch weer van normen af, dus van ‘waarden’ waarin een Ghysen en hij die dit schrijft wel, maar Buddingh' niet en Campert in mindere mate geloven. Toch merkt laatstgenoemde bij een artikel van Kléber Haedens in Le Figaro Littéraire op dat ‘vraies valeurs eerder kans maken aan het daglicht te treden waar mensen bijeen zijn dan waar koeien lopen te grazen.’ (9) Ook hij voelt er evenwel niet voor een gegeven te kiezen waarin de lijdende en strijdende, door zijn ideaal bezielde en de werkelijkheid tot meer zelfkennis gedwongen mens, zijn lot mag beleven zoals hij het te dragen kreeg.
Zelfs Campert is nog een stuurman aan wal, in de eerste plaats criticus en moralist. Gelukkig doet hij het op een schalkse manier en komen in zijn bloemlezing een tiental schetsen voor die in hun soort voortreffelijk zijn. Wij vermelden alvast Eruit, In het café, Naar het feest en In de winkel. Pittig hoe fijn hij de draak steekt met ‘grote Nederlandse kunstenaars’ die hun vaderland beu genoeg zijn om te beweren ‘dat het 't beste is om nooit meer iets met Nederland te maken te hebben.’ (141) Of om te lachen met de botte ongemanierdheid die in het onderwijs door sommige leraars geprezen wordt als een doeltreffend middel om de rotte maatschappij om-