geloofden in de mens’ en het niet vertrouwden dat een priester kon verlangen buiten de zielzorg te blijven, om zich volledig aan de kunst te wijden (50-51). Wat toch ook, volgens de mening van Leus, als een vorm van apostolaat kan opgevat worden. Een van zijn vrienden beschrijft het hem: ‘Achilleus, je bent een pastoor in de bloedende wijngaard’, met een duidelijke zinspeling op de roman van Timmermans.
Ik dood niet meer is zeker om de probleemstelling, de allesbehalve banale inhoud en kernachtige verwoording een merkwaardige novelle. Wat er minder in meevalt is een fout in de structurele uitwerking van het gegeven. Het werk doet denken aan een schilderij waarin twee middelpunten zouden liggen, zodat de blik een centrum mist waar de lijnen die van verschillende hoeken uitstralen elkaar ontmoeten.
Opvallend eenvoudig van onderwerp en opbouw is daarentegen De ziekte van Kahler van Jan Veulemans, die als auteur van innige poëzie en psychologische romans naam gemaakt heeft. Op grond van wat wij van hem gelezen hebben is zijn jongste novelle zijn mooiste werk, dat bovendien een vermelding zou verdienen op de erelijst van onze Zuidnederlandse novellisten. Een docent hoger onderwijs komt in de ik-vorm aan het woord. Hij is achtenvijftig jaar oud, een verstandige en rustige man met beperkte behoeften, die weinig gereisd en vergaderingen en eetpartijtjes vermeden heeft, omdat het hem ‘aanslagen leken op zijn vrijheid’.
Hij verloor zijn vrouw bij een auto-ongeval en tracht als weduwnaar met twee dochters gelukkig te zijn. Nu ligt hij in een ziekenhuis op de dood te wachten, aangetast als hij werd door een soort van beenderziekte, de ziekte van Kahler uit de titel, die naar het schijnt ongeneeslijk is. Thuis, op school en in de kerk hebben zij hem veel geleerd, maar wat hij zichzelf moet bijbrengen is hoe het kan en moet om in vrede te sterven.
De novelle is het relaas van die voorbereiding. Afgrijzen, angst, wanhoop, al die gevoelens moeten gedempt en gelouterd, tot uiteindelijk met de aanvaarding van de werkelijkheid, een overgave aan het mysterie van de dood en de innerlijke bevrijding mogelijk wordt. ‘De angst is weg, is misschien enkel verbeelding geweest, alles is mysterie. Het is winter, Britte (de naam van zijn vrouw). Ik kom.’ Het grote gevaar dat zo'n onderwerp insloot was tweeërlei: het moeras van de gevoelsoverdrijving en een al te gemakkelijk beroep op een godsdienstig geloof om de tragiek van de dood te overstijgen.
Veulemans heeft die factoren niet uitgesloten, wat fout zou geweest zijn omdat zij in de sfeer van zijn relaas vanzelfsprekend schijnen, maar hij heeft er geen dwangmiddelen van buitenuit in gezien. Er voltrekt zich in