| |
| |
| |
Frans Depeuter / Het verdict
1
Als hij de deur weer opent en
op de mat zijn voeten veegt, zoals
vroeger, en de knaap hoort roepen dat
hij thuis is en de geur opsnuift van
kool en spek en versgebakken brood;
als hij de kat weer langs zijn been
voelt strelen en hoort hoe in de
stal - die geurt naar creosoot - de
loopse koeien met de ketting slaan
en de hond, die ruift, weer blaffend
tegen hem komt staan om mee te spelen.
Als hij de tafel ziet, het hoog-
altaar, waaraan zij kruislings neer-
gezeten, zo nauw verbonden waren met
elkaar dat ze zwegen onder 't eten,
en voelt hoe vaders hand, vereelt,
veredeld door de grond en regen,
die 't brood verdeelt, heel even
zijn hand aanraakt als om te zeggen:
dit is mijn dood, dit is mijn leven.
Als hij die avond om de kachel
zit, ineengedoken, met beide anderen
die straks voorgoed in nacht ver-
anderen, en hoort hoe 't huis aan-
dachtig luistert naar de mare die
door de wind wordt, aangedragen, ter-
wijl de monden zwijgen, de ogen
staren, de handen nog om liefde
| |
| |
vragen; en als hij denkt: hier wordt
geen slot verbroken, geen lucht
kan uit de muren stijgen, zelfs het
verdict is door hun wonden voorbeschikt.
| |
| |
| |
2
Als hij ontwaakt, de man, tussen
raam en spiegel, 't gebroken huis,
en zorglijk samenraapt wat vannacht
uiteengevallen is: het kruis, zijn
naam en ook 't gezicht dat naast
hem ligt, en denkt: hoeveel ouder
hebben wij elkaar gemaakt, van toen
af aan? hoeveel woorden zijn ge-
sproken? hoeveel leed werd aangedaan?
Als zij de ogen opent en naar de
wanden kijkt waarop het half ontloken
licht uit tekens wekt: het vlees, de
wijn, al wat hun lijf behoeden moet
voor vrees en pijn. Als zij zich rekt,
terwijl hun handen op het laken ver-
geefs proberen elkaar nog aan te
raken, en als ze vraagt: ‘Hoe laat is
het?’ en hij geen antwoord geeft want
weet dat zij slechts praat om zich
te bezweren dat ze nog leeft.
En zo, terwijl ze wachten en be-
schaamd verzwijgen wat ze bijna luidop
dachten, er zelfs hun hijgen tot een
rustig ritme dwingen zoals 't betaamt
tussen man en vrouw die, trouw tot in
de dood, elkanders dood bedingen.
En zo terwijl ze wachten, tussen
raam en spiegel, in 't gebroken huis
waar ze, ook vandaag weer, trouw hun
plicht zullen betrachten.
| |
| |
| |
3
Als hij die middag, zittend
in de zon die traag naar buiten
kruipt over stoel en tafel en alle
andere dingen waarmee hij leefde, dit
is: zo langzaam stierf hij dat hij het zelf
niet voelde en zelfs niet zag hoe elke
dag het licht wat doffer beefde wanneer
hij door de kamers zwierf.
Als hij die middag, zittend
in de zon, in de spiegeling van de
ruiten, zijn handen ziet die eens in
vaders handen lagen, en weet dat ook
hij bijna de handen van zijn zoon
niet meer omvatten kan, en dat zijn
huid steeds ruimer wordt, steeds le-
ger, zoals dit huis verruimt en straks
na duizend dagen met holle kamers
in de nacht zal staan en dàn
En zo, die noen, wanneer zijn weemoed
schuimt tot over de randen van 't fatsoen,
en hij zich door het licht ziet springen
met op zijn schouders 't lachend kind dat
‘ju’ roept en met de handen zijn gezicht
bedekt zodat hij niets meer ziet en niets
kan horen, alleen nog paard is, blind ge-
luk, verzamelnaam van alle dingen die
tot de eeuwigheid behoren.
Zo zit hij daar, die middag,
in de zon, niet wetend of geluk bestaat
uit werven of verliezen en of het goed
is dat de mens kan sterven, zo zit hij
daar, en kan niet kiezen tussen
't licht dat vormen schept en
't licht dat schaduw laat.
|
|