zoveel als ons eg, of in bredere zin begrepen, als de snee van het mes. Nu doet Floor met echtgenote en dochter die inspanning nogeens over. Zij komen in een dichte mist terecht, worden door een kudde rendieren bedreigd, zijn vrouw moppert en klaagt omdat zij niet meekan, zijn dochter verwijdert zich opzettelijk van haar ouders om verloren te kunnen lopen - maar ten slotte komt alles terecht. Einde van het relaas, waarbij de lezer in de onzekerheid blijft over de zin van het gebeuren en toch vermoedt wat de schrijver bedoeld heeft. Door te handelen en het niet langer bij gepieker te laten, zal Floor zijn aarzeling en onmacht om tot een besluit te komen wellicht overwinnen.
De roman telt twee hoogtepunten: de eerste hoofdstukken, waarin Floor Mol uitvoerig geschilderd en doorpeild wordt, en de laatste over het Noorse avontuur. Beide zijn uitstekend geschreven. Vooral het verslag van de tocht over Besseggen, dat beter op zichzelf een novelle had uitgemaakt, is een sterk verhaal. Het middengedeelte van de roman is meer bladvulsel, dat door Verstegens neiging tot een barok taalgebruik zou gaan vervelen, als dat euvel niet door een bijzondere soort van humor en ironie min of meer werd ondervangen. Daarvan een paar voorbeelden: Floor ‘had geen hang naar onsterfelijkheid die slechts ten koste van veel ongemak werd gekocht...’ (23), en ‘Wat zijn orde en systeem anders dan geaccepteerde wanorde?’ (168). Twee bladzijden (180-182) waarin een ontmoeting met een horde opdringerige geiten beschreven wordt, zijn een plaatsje in een schoolbloemlezing waard.
Het jongste boek van Adriaan Venema (1941) is de verhalenbundel Jongensdroom. De schrijver heeft al een hele reeks romans, novellen, documentaire verslagen, vertalingen, hoorspelen, televisieprodukties en zelfs een verzenbundel op zijn naam staan. Voor zijn roman Het leven een bries werd hij met de Louis Couperusprijs bekroond. In Jongensdroom staan zesentwintig novellen, korte verhalen en schetsen, waarvan ongeveer de helft tot de oppervlakkige journalistiek behoren en beter in daartoe geëigende bladen en tijdschriften dan in een boek op hun plaats zouden zijn.
Volgens onze ouderwetse opvattingen, die eerlang splinternieuw zullen heten, moet werk dat in boekvorm verschijnt een blijvender belang en betekenis hebben dan wat in een periodieke uitgave, die niet bewaard wordt, verschijnt. Voorbeelden van zulke teksten zijn Divonne-les-Bains, een reportage over een aankomst in de Ronde van Frankrijk, en Schloss Berg, over een bezoek aan het bekende Beierse kasteel. Opvallend in dat laatste stuk zijn de gallige oprispingen tegen de Duitsers, die ‘dik, fanatiek, intolerant’ zijn, met ‘hun angstwekkende vormeloze hoofden’. (276)