of wil niet weten dat het leven zoveel ruimer is en verengt zijn mogelijkheden tot belangrijker werk. Als de Nederlandse letterkunde zo moeilijk buiten de landsgrenzen opgang maakt, zal het ten groten dele aan haar geringe belangstelling voor levens- en wereldbeschouwelijke problemen te wijten zijn. Wij trachten rond kleine mensjes met hun zielige eigenaardigheden een ironisch geladen sfeer te scheppen, waaruit moet blijken dat wij met een besef van intellectuele superioriteit op onze romanhelden neerkijken en de buitenlandse literatuurkenners glimlachen om dat aftands geworden vertoon. Voortreffelijke stylisten genoeg, maar uitdiepers van het leven, denkers over de essentiële vragen van het bestaan, die hun zoeken en vinden, twijfelen en wanhopen in concrete gebeurtenissen en personages vast kunnen leggen en belichamen te weinig. Als het iemand in die richting beproeft, mag hij geen instemming verwachten. Wij moeten achterlopertje spelen van een ‘keurgroep’ die nooit op het voorplan van een belangrijke ideeënvorming indruk zal maken.
Ook in zijn roman Een gedoodverfde winnaar betoont Rudolf Geel zich een uitstekend schrijver, maar veel minder een oorspronkelijk en onvervangbaar kunstenaar. Het gegeven herinnert enigszins aan De stille man van Albert van Hoogenbemt, hoewel wij ervan overtuigd zijn dat hij het in 1939 verschenen boek van de Vlaming nooit gelezen zal hebben. Paul is de zoon van een vakbondsleider, een wilskrachtige en autoritaire man, die zich volledig aan zijn taak toegewijd heeft. Zijn vrouw ‘had altijd achter mijn vader gestaan, nooit ervoor’ (6) en de zoon die schrijft, bekent: ‘Ik wist niets over mijn vader. Ik was te laat tot het besef gekomen dat ik hem was misgelopen. Maar ik was nooit naar hem op weg geweest.’ (57) Hij vindt in vaders nagelaten papieren een briefje, waardoor het vermoeden gewekt wordt dat er naast de echtgenote van de syndicale voorman nog een andere vrouw gestaan heeft. Paul bezoekt de dame die daarvoor in aanmerking kon komen, maar krijgt geen zekerheid. Nu grijpt in de handeling van de roman een afwijking van het onderwerp plaats, die ongetwijfeld voor zijn eenheid schadelijk uitvalt. De schrijver laat Paul zijn zoektocht naar het verleden van zijn vader onderbreken, om een vakantie in Bretagne door te brengen. Daar heeft zijn vriend Hugo (uit De genoegens van weleer) een vakantieverblijf, dat hij met Alma, zijn vrouw, en zijn zoon Fritsje bewoont.
Die Hugo is de voornaamste leider geweest van de marxistische studenten, die ruim tien jaar geleden Amsterdam op stelten zetten, kreeg daarna een betrekking aan de universiteit (de wildstroper tot jachtwachter verheven), wat door zijn medestanders als een overwinning werd beschouwd, en groeide van die dag af van zijn verleden weg. Nu is hij, hoewel nog niet ten volle