| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Appel
1978
Dit niet nader identificeerbare nummer opent met een verslag van de door het blad georganiseerde wedstrijd voor SF-verhalen. Ontgoochelend noemt de jury deze wedstrijd, zowel door het kleine aantal inzendingen, als door de lage gemiddelde kwaliteit daarvan.
De twee ex-aequo bekroonde verhalen worden afgedrukt: toch best aardige teksten: het ironiserende, koldereske ‘Alles wel aan boord’ van Karel (‘Rode Ridder’) Biddeloo, en het meer geëngageerde ‘Vlak voor de zoveelste zondvloed’ van Bert Daenen. De beste gedichten zijn van Guy van Hoof, Lia Barbiers, Renaat Lauwers en Jef Vromant. Een zekere Hermes schrijft een nogal warrig essay over mythologie, roman en ‘het narrenschip’.
D. Coninckx had een gesprek met C. Verleyen en M. Diekman over jeugdliteratuur in Vlaanderen en Nederland. Verder wat berichten, recensies en een overzicht van tijdschriften.
| |
Deus ex machina
2de jrg., nr. 7, juli-sept. 1978
M. Bruynseraede schrijft een nogal grotesk stukje ‘Traktaat van het ontwakende ei’. Een filosofietje, dat zijn eigen relativering ingebouwd heeft.
Zoals gewoonlijk is er heel wat plastisch werk, dit keer vooral van Henri Decoster, J.M. Legrand en M. Bruylants. Buiten de weer prachtig gepresenteerde gedichten, van Ira Cohen, Jaak Brouwers, Marc Bruynseraede en Johanna Kruit, vallen twee langere bijdragen op. De eerste gaat over de I Tjing, Het Boek der Veranderingen. De redactie raadpleegde dit ‘orakel’ met de vraag: ‘Wat denkt de I Tjing over de evolutie van onze groep en ons tijdschrift?’ Dat viel nogal mee, want het blijkt dat zij moeten voortdoen zoals ze bezig zijn. Die alleraardigste I Tjing toch! Serieuzer is een gesprek van M. Bruynseraede met Francis Verdoodt, boeiend voordrachtkunstenaar.
In enkele bedenkingen, die de redactie bundelt onder de titel ‘Het innerlijk behang’, wordt o.m. fel van leer getrokken tegen de ‘gedikteerde moraalridderij en huiswerken van deugdzaamheid’, die tot uiting komen in de georchestreerde jaren van dorp en kind. Het is mij uit het hart gegrepen.
| |
Filter
5de jrg., nr. 2, april-juni 1978
Het belangrijkste in dit nummer is een goed geschreven maar niet zo origineel verhaal van Erwin D.A. Penning, ‘Het falen van meester Theo Dehussy’. Verder een heleboel gedichten, nogal matig van kwaliteit, met als enige te noemen namen M. Reynebeau, Remco Ekkers, Gery
| |
| |
Florizoone en dezelfde E.D.A. Penning. Recensies over werk van J. Groosman en L. Gruwez.
| |
Gist
2de jrg. nr. 1, dec. 1978
Een plezierig blad ‘voor hen die een goed idee hebben en niet weten waar dat nu thuishoort’.
Zo bv. kolderversjes van T. Wieringa, en, ook van hem, enkele met woorden getekende, en dan nog rijmende, koppen, onder de titel: ‘Het drietal heren, hier te kijk, zijn, eenmaal dood: letter-lijk’. J. Bouma vertelt over een recente conferentie van de ‘World Federation of Healing’, een genootschap voor paranormale genezers. A. Oude Weernink schrijft een subtiel verhaaltje ‘Over voetballen gesproken’. Hetzelfde geldt voor ‘Zo maar een vraag’ van J. Kenniphaas. Kleine, fijne, intelligente tekstjes allemaal.
| |
Hollands maandblad
20ste jrg., nr. 372, nov. 1978
P. Zimmerman schrijft over fotografie als kunstvorm, over de relatie beeld / werkelijkheid, in ‘De fotograaf en zijn model’. W. Noordewier vertelt kritische anecdoten over Nederlandse historici, en Karel van het Reve schrijft journaalachtige fragmenten over de meest diverse onderwerpen, van H. Heine tot de functie van gemeenplaatsen. Goede gedichten, vooral van W.D. Kuik en Arie Visser. ‘De dood van Dolly’ is een nogal goed verhaal van J.J. Peereboom.
| |
Kreatief
12de jrg., nr. 3-4, oktober 1978
Als een soort sluitstuk bij een ‘bescheiden debat’, dat sinds enige tijd in Kreatief gevoerd wordt over ‘absolute poëzie’ (H. Beurskens) versus engagement (St. van den Bremt), publiceert deze laatste nu een heel evenwichtig en intelligent opstel over ‘Politiek en poëzie’. Tien van zijn recente politieke gedichten sluiten daarbij aan. W. Spillebeen bezorgde mooie vertalingen van F. Garcia Lorca. Nog i.v.m. buitenlandse literatuur is er een (door Van den Bremt) vertaald toneelstuk van de D.D.R. - auteur Heiner Müller en ‘Ping’ van S. Beckett, vertaald en gecommentarieerd door Mon Nijs. E. Slagter schrijft in ‘Poëzie van de daad bij het woord’ over de evolutie van louter speelse visuele poëzie tot geengageerde visieve poëzie. Er is goed poëtisch werk van o.m. Miriam van Hee, Hendrik Carette en Roland Jooris. ‘Tuinen’ is heel delicaat poëtisch proza van Lieve Scheer. R. Jooris en J. Hoet schrijven rond tekeningen van de Amerikaan Richard Tuttle, en E. de Beck stelt de tekenares Let Merlier voor.
| |
Noodrem
4de jrg., nr. 8, okt. 1978
Op ander formaat, verzorgder van vorm en lay-out, verschijnt dit nieuwe Noodrem-nummer. Een jaarabonnement (vier nummers) kost nu 300 F.
‘Onzichtbare vrienden’ is een goede poëzie-cyclus van Alain Delmotte, waarvan elk gedicht geïnspireerd is door, en opgedragen aan een ander dichter. De overige poëzie is te verwaarlozen. Marc de Smet beschrijft ‘Enkele trends in de poëzie na 1970’: eerder een kaleidoskopisch beeld van wat er allemaal naast en door elkaar bestaat.
J. Denoo schuift Claes, Speliers en Van Maele naar voren als de poëtische lichtpunten van de laatste 20 jaar, en Chr.
| |
| |
Germonpré schrijft enkele notities over ‘De verhouding dichter - natuur’, bij auteurs als Winkler, Van Geel, Kopland, Hannelore en M. van Hee. ‘De Muskieten’ is een goed verhaal van Joseph Avers. De rubriek ‘Diapoëzietieven’ groepeert korte poëzierecensies.
| |
Lezerskrant
5de jrg., nr. 4
Deze informatieve publikatie over actualiteiten op de boekenmarkt brengt o.m. een portret van Guus Kuijer door Lily van der Velde. Jef van Gool had een niet onaardig gesprek met Hugo Claus, met o.m. pertinente kritiek op de recensies van ‘Het verlangen’. J. Dautzenberg schrijft over SF: ‘Wat science fiction allemaal niet is’.
L. van der Velde en J. van Gool stellen de tekenaar en illustrator Anton Pieck voor, en J. van Gool heeft en gesprek met Leonard Huizinga. Marc Galle schrijft over ‘Marnix Gijsen, ambtenaar en letterkundige’.
| |
Mandragora
6de jrg., nr. 2, aug. 1978
Car Flanders publiceert een reeks gedichten uit ‘De laatste hoeksteen’, met als titel en inspiratiebron telkens een vers van resp. Hugo Claus en Erik van Ruysbeek. Andere verzen zijn van Ann van Berkum en Walter Giraldo. R.J. van de Maele vertaalde uit het Deens een heel mooi verhaal van H.C. Branner: ‘Jongens in het voorjaar’.
Luk van de Vijver stelt, informatief en kritisch, enkele kunstenaars voor, die zich gegroepeerd hebben onder de naam MG (= Miskende Genieën). Het zijn Pieter Celie, Frank Maieu, William Sweetlove en Paul van Rafelghem. In ‘De klappermolen’ wordt recente poëzie besproken.
| |
De Revisor
5de jrg., nr. 5, okt. 1978
Heel wat buitenlandse literatuur in deze aflevering.
F. van Dooren vertaalde de sonettencyclus ‘De maanden’ van de 13e-14e eeuwse Italiaanse dichter Folgore de San Gimignano.
‘Oude doden moeten plaats maken voor jonge doden’ is een verhaal van de Tsjechische auteur Milan Kundera.
Mia Meijer stelt de Italiaanse auteur Italo Svevo voor, waarna een vertaalde selectie volgt uit diens dagboek van 1896. H.W. Bakx ten slotte had een gesprek met de Duitse dichter Peter Rühmkorf. Onder de titel ‘Mijn HTS-tijd’ publiceert Gerrit Krol allerhande bedenkingen en invallen. ‘De Nietsnut’ is een goed verhaal van F. Kellendonk, en D.A. Kooiman vervolgt zijn ‘vertellingen van een verloren dag’. J. Herzberg schrijft ‘Over het maken van een gedicht’, en W. Kusters ‘Over het aantrekken van een broek’: hoogst interessante beschouwingen over travestie als literair motief in de 18e eeuw. De beste gedichten in dit rijk gevulde nummer zijn van W.J. Otten, J. Kuiper en L. Vroman.
| |
Ons Erfdeel
21ste jrg., nr. 5, nov.-dec. 1978
C.E.M. Struyker Boudier schrijft, onder de titel ‘De lof der passiviteit’ over denken en werken van Cornelis Verhoeven. Hij ziet in hem vooral de niet-schoolse filosoof, die in zijn boeken de oudste inspiratie van de wijsbegeerte weer op- | |
| |
neemt: ‘het zoeken van zin voor dit leven en deze wereld’.
G.M. Mesland toetst zijn opvattingen over ‘Mystiek als kreatieve “akt”’ aan het dichtwerk van J.A. Dèr Mouw, en Jozef de Vos overloopt kritisch analyserend het toneelwerk van Walter van den Broeck. N.a.v. de ‘Biografie van Alfred Hegenscheidt’, volgens de memoires van zijn weduwe uitgegeven door R. Vervliet, houdt L. Simons een pleidooi voor de herwaardering van de historische literatuurstudie, inzonderheid de biografie.
L.M. Swennen belicht de Nederlandse humanist Hugo Blotius, die in de 16e eeuw de grondslagen legde van de Oostenrijkse Nationalbibliothek te Wenen. Over beeldende kunst schrijven L.M.A. Schoonbaert en L. Bekkers, respectievelijk naar aanleiding van het grafisch werk van Raf Coorevits en de schilderijen en assemblages van Vic Gentils. Danny de Laet vervolgt zijn historisch overzicht van ‘Het Vlaamse beeldverhaal sinds Wereldoorlog II’. In de ‘Kulturele kroniek’ wordt literair werk besproken van J. Wolkers, L. Nolens, L. Ferron, D. Meijsing, R. Devriendt, W. Spillebeen en G. van Beck.
| |
Trap
4de jrg., nr. 1, oktober 1978
Met ingang van deze vierde jaargang, verschijnt Trap ‘op acht pagina's, groot formaat (37 × 25 cm.), gedrukt in offset, geïllustreerd met foto's, in een oplage van 1.000 exemplaren’. Een duidelijke vooruitgang, die zeker de leesbaarheid zal bevorderen. Dit nummer is in ieder geval heel boeiend, vooral door een lang vraaggesprek van Luc Pay met Tony Rombouts, dichter en uitgever van Trap. Het gesprek gaat over de boeiende, chaotische zestiger jaren in de Vlaamse poëzie, en over het werk van T. Rombouts zelf. Een volledige bibliografie van het werk van de dichter sluit daarbij aan.
Verder is er een felle uitval van dezelfde T. Rombouts tegen Eddy van Vliet, n.a.v. de bloemlezing ‘Poëzie is een daad van bevestiging’, onder de titel ‘Vlaanderen verkocht’. H.F. Jespers stelt de poëzie van Ludovik Andries voor, en Maris Bayar vertelt over een bezoek aan het huis van wijlen Gaston Burssens.
| |
Varia
- De 15de jaargang van Yang wordt, volgens traditie, afgesloten met een nummer ‘Honderd dichters’ (nr. 85, nov. 1978). Nieuw daarbij is een serie poëzierecensies van recent werk.
- In Kultuurleven (45ste jrg., nrs. 9 en 10, nov. en dec. 1978) besteedt J.J. Wesselo zijn literaire kroniek resp. aan ‘Een tuin tussen hond en wolf’ van I. Michiels, en recent werk van F. Visser, M. van Maele, F. Buyens, R. Hannelore en M. Gijsen.
- Vlaanderen (27ste jrg., nr. 166, sept.-okt.) brengt een nummer over ‘Aspecten van kunst en literatuur in Engeland’. Met overzichtelijke bijdragen over de roman, de poëzie, spionagethrillers, plastische kunst, toneel, muziek, en een opstel over de componist Frederick Delius.
Hugo Brems
|
|