De titelcyclus, ‘De Wangebeden’, zal wel bedoeld zijn als de meest aanstootgevende: hij is opgevat als een pervertering van het gebed en van de H. Mis (de Eucharistieviering in het pastorale jargon). De afzonderlijke gedichten referen in hun titel naar de gang van het misoffer en de bijhorende Latijnse gebeden: ‘Confiteor’, ‘Judica me’, ‘Introibo’, ‘Collecte’, ‘Gloria’, ‘Munda Cor’, ‘Sanctus’, ‘Qui pridie’, ‘Simili modo’, om betekenisvol te eindigen met ‘Libera nos’. Het is niet de eerste keer dat Claus dit stramien gebruikt. De structuur van ‘Vrijdag’ werd er grotendeels door bepaald. En elders, in afzonderlijke gedichten, kon men al pastiches op gebeden uit de katholieke eredienst aantreffen. Het bekendste daarvan is het slot van ‘Bericht aan de bevolking’ (1962), geïnspireerd op het ‘Onze Vader’. Overigens zijn ook de ‘Vijf polaroïd opnamen van Jezus-Christus’ in Figuratief (1973) sterk aan deze cyclus verwant.
Niet veel nieuws dus, en al evenmin veel zaaks. Opgewarmde kost in alle denkbare betekenissen. De opgeklopte haat tegen alle religie begint langzamerhand erg anachronistisch te worden, alleszins in de vorm zoals die hier verschijnt. Er valt nog genoeg te zeggen op de kerk als instituut, op de hedendaagse vormen van pastoraal en catechese, die dikwijls van weinig respect voor mentale hygiëne getuigen, op de sociaal-politieke hypocrisie van heelwat katholieken, op de kerkelijke machtsdrang, die achter een flink stuk ethische restauratie schuilgaat enz... Maar deze retorisch-blasfemische scheldpartijen missen beslist de intelligentie én de originaliteit om wat dat betreft ook maar enigszins doelmatig te zijn.
Ook stilistisch brengt Claus hier niet veel meer dan opgewarmde kliekjes. Hij drijft helemaal op zijn niet gering vakmanschap: het enige wat deze poëzie - voor de niet gauw ontmoedigde Claus-liefhebbers, waaronder ik mezelf reken - nog tot op zekere hoogte genietbaar maakt. Door zijn meesterschap over de taal worden enkele gedichten gered. Ik denk bv. aan ‘Sanctus’ (15), dat door het heel efficiënte spel met de verschillende betekenissen van ‘kruis’, door het absurde gebruik van rijmparen e.d. een heel geslaagd satirisch gedicht wordt. Hetzelfde kan gezegd worden van ‘Qui pridie’ (16), waarin de essentie van consecratie en communie omgekeerd wordt, en god in de keuken wordt klaargemaakt, met cognac overgoten, en geflambeerd:
‘Geflambeerd ligt god voor gek.
Priesters! brengt het bestek!’
Ook elders komen wel eens uitschieters voor, maar die meestal toch niet verder reiken dan de goede taalvondst. Het geheel is ‘simili modo’, op dezelfde wijze, volgens het beproefde recept.
De tweede afdeling, ‘Het Jansenisme’, is heel wat intellectualistischer van