Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 123
(1978)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Johan Soenen / Karel van de Woestijne in Duitse vertalingMen kan de vraag stellen, waarom de sterk aan de Franse Symbolisten herinnerende poëzie van Karel van de Woestijne niet in Frankrijk, maar wèl in Duitsland een vrij grote weerklank heeft gevonden.Ga naar eind1. Van de Woestijne werd per toeval door de Duitsers ontdekt, hoewel zijn verdere opgang in het Duitstalige gebied, zoals we nog zullen zien, minder toevallig is. Toen - in 1932 - de Duitse dichter-vertaler Heinz Graef (1901-1975) met de Vlaamse romanschrijver Antoon Thiry in Antwerpen op wandel was, kon hij daar tweedehands een bundel van Karel van de Woestijne op de kop tikken, nl. ‘De Modderen Man’, zowat het kernstuk van Van de Woestijnes poëtische wereld. Onmiddellijk werd Graef aangegrepen door de sterke verwantschap van de Vlaamse dichter met R.M. Rilke. Beiden bespelen volgens hem dezelfde hoofdthemata: de ‘Herbstlichkeit’; het verlangen naar God, naar het absolute; de hunkering naar de vrouw.Ga naar eind2. Na deze toevallige ontdekking van Karel van de Woestijne door Graef - een liefde op 't eerste gezicht! - kende de Vlaamse dichter een vrij vlugge opgang in Duitsland, te meer omdat Graef had besloten van de vertaling van Van de Woestijne zijn levenswerk te maken, iets waarin hij trouwens op voortreffelijke wijze geslaagd is.Ga naar eind3. Hoe is nu (afgezien van de toevallige ontdekking door Graef) het succes van Van de Woestijne in Duitsland te verklaren, een succes dat hij - zoals reeds gezegd - in Frankrijk niet heeft gekend, dit niettegenstaande het feit dat hij sterk aanleunde bij de Franse symbolisten, en zelf tijdens zijn leven nooit enige belangstelling voor Duitsland heeft getoond. De doorbraak van Van de Woestijne in Duitsland werd vooral door drie factoren gestimuleerd. Op de eerste plaats - en dit wordt dan zuiver chronologisch bedoeld - paste zijn poëzie wonderwel in de wat decadent-vermoeide, maniëristische en erg elitaire, individualistische poëzie die in Duitsland was gegroeid uit de dichterskring rond de indrukwekkende figuur van Stefan George. De decadente, individualistische gedichten van de levensmoede Karel van de Woestijne werden in de dertiger jaren dan | |
[pagina 27]
| |
ook gretig vertaald door de aan George verwante vertaler-dichters Rudolf Alexander Schröder en Heinz Graef. De eerste was de beste dichter, maar de tweede de beste vertaler. Interessant daarbij is, dat Graef aan zijn talrijke vertalingen ook heel wat theoretisch commentaar heeft toegevoegd. In meerdere publikatiesGa naar eind4. plaatst hij de Vlaamse dichter radicaal in de reeks van grote auteurs zoals Nietzsche, Trakl, George, Rilke, Verlaine, Mallarmé, d'Annunzio, Francis Thompson en Albert Verwey (deze laatste behoorde trouwens tot de intieme vriendenkring van Stefan George!). De rode draad die al deze dichters - dus ook Karel van de Woestijne - met elkaar verbindt, is volgens Graef de ‘Gartenkunst’, nl. de poëzie die haar natuurlijk decor vindt in herfstelijke tuinen, avondlijke boomgaarden en verlaten parken in de regen. En wanneer wij dit controleren, vinden wij inderdaad heel wat tuin- en boomgaardpoëzie in de Hérodiade van Stéphane Mallarmé, de Poema Paradisiaco van d'Annunzio, de Sonette an Orpheus van Rilke, Die Bücher der Sagen und der Sange und der hängenden Gärten van George, de Nieuwe Tuin van Verwey, de eerste Gedichte van Trakl, de Boomgaard der Vogelen en der Vruchten van Karel van de Woestijne e.a., allemaal poëziebundels die kort voor of na de eeuwwisseling zijn verschenen. Was de eerste aanleiding voor het succes van Karel van de Woestijne in Duitsland dus gelegen in zijn verbondenheid met de Europese fin-de-siècle poëzie, dan komt daar in de veertiger jaren - dus in tempore suspecto - een tweede element bij. Men ontdekte in Duitsland dat Van de Woestijne als Vlààms dichter, in de lijn van Guido Gezelle en Felix Timmermans, ook een katholiek dichter was. Heinz Graef, die nog steeds de Duitse promotor bleef van Van de Woestijne, plaatste de Vlaamse dichter in de traditie van de Brabantse mysticus Ruusbroec en van de Deense theoloog en filosoof Kierkegaard. In de veertiger jaren - zowel tijdens als nà de Tweede Wereldoorlog - verschijnen gedichten van en beschouwingen over Karel van de Woestijne in diverse Duitse katholieke jongerentijdschriften, waarvan enkele wel, de meeste echter niet een zekere sympathie hadden voor de nieuwe orde van het Derde Rijk. Vooral de uitgeverij Alber-Verlag (München) heeft bij de vrij talrijke publikaties van werk van Karel van de Woestijne in deze katholieke tijdschriften een grote rol gespeeld. Het belang van de Vlaamse dichter voor het katholieke réveil in de veertiger jaren blijkt uit de veelheid van de tijdschriften die niet alleen poëzie maar ook proza van hem publiceerden. Ik som die tijdschriften even op, omdat hun diversiteit erop wijst, dat de aanwezigheid erin van Karel van de Woestijne geen alleenstaand, toevallig feit is, en ook omdat de namen van die periodieken veelzeggend | |
[pagina 28]
| |
zijn voor de toenmalige oorlogsjaren. De tijdschriften heten: Hochland, Die junge Front, Michael, Der neue Saat, Europäische Revue en Das innere Reich. (Na de Tweede Wereldoorlog hadden deze namen zeker ruimschoots volstaan om Van de Woestijne - indien hij nog had geleefd - enkele maanden in een gevangenis onder te brengen.) Wanneer ik bij de vertaler Graef mijn verwondering uitdrukte over de aanwezigheid van Karel van de Woestijne in al deze aangehaalde tijdschriften (en er trouwens ook op wees, dat het katholieke karakter van de Vlaamse dichter daarin wel eens overdreven werd), antwoordde hij, dat de uitgevers onder het mom van Vlaamse poëzie doelbewust katholieke poëzie hadden willen propageren. Ook lang na de Tweede Wereldoorlog verschijnen er nog steeds gedichten van en essays over Karel van de Woestijne in katholieke jongerentijdschriften, o.m. herhaaldelijk in Erdkreis; en dit tot in de zeventiger jaren, wat bewijst dat de belangstelling voor Karel van de Woestijne in Duitsland - zij weze dan soms erg eenzijdig - nog steeds actueel is. Die eenzijdige opvatting in Duitsland over Karel van de Woestijne, nl. dat zijn poëzie uitsluitend katholiek zou zijn geweest, haakt in op een derde element, dat bij het succes van de Vlaamse schrijver bij onze oosterburen een zeer belangrijke rol heeft gespeeld. Van in den beginne heeft men getracht Karel van de Woestijne te incorporeren in het traditionele beeld dat men niet alleen in Duitsland, maar ook in de andere Europese landen heeft van dat merkwaardige mensentype dat men Vlaming noemt. Volgens deze algemeen verspreide opvatting is het traditionele imago van de Vlaming een wonderbaarlijke synthese van sensuele levenslust enerzijds en mystieke vroomheid anderzijds. Elke Vlaming wordt gereduceerd tot het evenbeeld van Pallieter van Felix Timmermans, elke Vlaming is een soort versmelting van de mystieke schilders Memling en Van Eyck aan de ene kant en van de lijfelijke krachtpatsers Rubens en Adriaan Brouwer aan de andere kant.Ga naar eind5. Deze dualiteit - sensualiteit en mysticisme - heeft men ook (en m.i. in hoge mate ten onrechte) gezocht in het werk van Karel van de Woestijne. Van de Woestijne is echter nergens een uitbundige levensgenieter à la Pallieter en ook nergens een vrome naïeve kerkbezoeker zoals het Pastoorke uit den bloeienden wijngaard; ook de zeer schone uren van zuster Symforosa, begijn, zijn hem totaal vreemd. Maar, zoals de Duitse vertaler van Nederlands literair werk, Jürgen Hillner, in 1968 schreef, is het Duitse lezerspubliek grosso modo blijven steken bij Felix Timmermans.Ga naar eind6. Deze aanhoudende bewondering voor de grote Fee (met alle respect voor zijn literaire kwaliteiten) heeft in Duitsland tot gevolg dat vooral die | |
[pagina 29]
| |
Vlaamse literaire werken worden vertaald of hervertaald en heruitgegeven die door Timmermans zèlf werden geschreven, of die aansluiten bij de literaire traditie van Timmermans,Ga naar eind7. en dat andersgeaarde vooraanstaande Vlaamse auteurs, zoals bijvoorbeeld Paul van Ostaijen of Gaston Burssens, er niet vertaald worden of geen weerklank vinden, omdat zij niet beantwoorden aan het traditionele imago van de Vlaming. Het eenzijdige beeld van de ‘echte’ Vlaming had ook nog een derde gevolg, nl. dat men sommige Vlaamse auteurs min of meer ten onrechte à la Timmermans ging interpreteren, m.a.w. - in ons geval - dat men in Karel van de Woestijne een soort nieuwe Timmermans meende te ontdekken. Dit heeft weliswaar de lezerskring van Van de Woestijne vergroot, maar ook het juiste inzicht in zijn dichterschap bemoeilijkt, gedeeltelijk zelfs vervalst. Men kan natuurlijk niet loochenen, dat Van de Woestijne zwaar beladen is met lijfelijke driften, maar zijn wat gemaniëreerde en aarzelende zinnelijkheid is totaal verschillend van de rondborstige en ongeremde sensualiteit van Pallieter. En zijn religieuze gedichten zijn niet zozeer een spontane uiting van landelijke vroomheid, als wel de pijnlijke neerslag van een intellectueel gevecht met God, met het absolute. Vooral in het Duitstalige gebied kent ons imago een taai leven. Wanneer men àlle Duitse anthologieën van Vlaamse literatuur nakijkt en àlle grote Duitse encyclopedieën controleert, duikt daar steeds opnieuw de dualiteit sensualiteit/mysticisme op als de énige fundamentele karakteristiek van het Vlaming-zijn. Dit wordt zowel beweerd van de Vlaamse literatuur in het algemeen als van afzonderlijke auteurs in het bijzonder; niet alleen van de Nederlandstalige Vlaamse auteurs zoals Van de Woestijne, maar ook van Fransschrijvende Vlamingen zoals de Ghelderode, Lemonnier, Verhaeren, Maeterlinck, e.a. Ik beperk mij tot drie citaten. In de inleiding tot de bloemlezing Flämische Lyrik (verschenen in 1970 te Wenen) schrijft Paul Wimmer: ‘Wer auch nur einmal das flandrische Land durchzogen hat, dem wird es unvergessen bleiben, wie dort derbe Sinnenlust und Frömmigkeit, Mythos und Realität einander durchdringen. Das Land selber ist Mythos und Poesie. Nirgend sonst ist der Geist so verleiblicht, der Leib so vergeistigt wie dort, nirgend gehen die Extreme so ineinander über.’ In de Brockhaus-encyclopedie (1968) typeert men onze literatuur als ‘der flämische Zusammenklang von üppiger Sinnenfreude und zarter Frömmigkeit’; in het Literaturlexikon des 20. Jahrhunderts van Helmut Olies (drie delen, Hamburg 1971) heet het dat ‘Lebensfreude und naive Frömmigkeit die lebensfrohen Schilderungen durchziehen’; en in direct verband met Karel van de Woestijne: ‘Der Konflikt zwischen der sinnlichen und geistigen Natur der Menschen’. | |
[pagina 30]
| |
Zoals reeds gezegd heeft Van de Woestijne geprofiteerd van dit Vlaamse imago in Duitsland, maar hij is er ook het slachtoffer van geworden, omdat men van zijn vele gedichten juist diegene heeft vertaald die in mindere of meerdere mate beantwoorden aan de ‘Vlaamse’ verwachtingen van de Duitse lezer. Van zijn andere gedichten - o.m. van zijn bijna heidensklassieke epische stukken - werd helemaal niets vertaald. En ook zijn proza, afgezien van de ‘Boer die sterft’ (zinnelijk!) en ‘Christophorus’ (reiligieus!), bleef in Duitsland onbekend en onbemind. Merkwaardig bij dit alles is nu de manier waarop de diverse Duitse vertalers (zeven in getal)Ga naar eind8. de poëzie van Karel van de Woestijne hebben vertaald, of beter gezegd: hebben begrepen. Aan het vertalen gaat immers steeds en onvermijdelijk het ‘begrijpen’ vooraf; en bij het vertalen van moeilijk toegankelijke poëzie, zoals die van Van de Woestijne, is dit ‘begrijpen’ dikwijs synoniem voor ‘interpreteren’. In mijn boek over de Duitse vertalingen van Karel van de Woestijne, dat in de herfst 1977 is verschenen,Ga naar eind9. heb ik mij o.m. de vraag gesteld hoe en in welke mate het traditionele imago van de Vlaming de vertalers tijdens het vertaalproces heeft geleid (of misleid). Het leek mij bijna onvermijdelijk dat het eenzijdige beeld dat deze vertalers bewust of onbewust in hun achterhoofd hadden, hun vertaalwijze moet hebben beïnvloed. De vraag luidde dus met andere woorden: Hoe heeft het imago de Duitse versie gekleurd of bijgekleurd, en welke taalmiddelen werden daarbij gebruikt? Via een gedetailleerd inhoudelijk en stilistisch onderzoek werd mijn voorgevoel op merkwaardige wijze bewaarheid, vooral in de vertalingen van Graef; wellicht vooral bij hem, omdat hij veel onderzoekmateriaal leverde (hij vertaalde niet minder dan honderd gedichten). En daarenboven heeft hij - zoals reeds gezegd - zijn opvattingen over het dichterschap van Karel van de Woestijne in enkele essays, inleidingen en commentaren uitvoerig op papier gezet. Hier kunnen wij dus, gemakkelijker dan bij de andere vertalers, de theorie toetsen aan de gerealiseerde vertalingen, m.a.w. hier kon concreet onderzocht worden welke sporen het Vlaamse imago in de praktijk van het vertalen heeft nagelaten. De resultaten van dit onderzoek zijn overduidelijk en ze kunnen in twee grote groepen ondergebracht worden, gebaseerd op de twee fundamentele kenmerken die Graef in Karel van de Woestijne heeft onderkend. Het eerste kenmerk luidt: Van de Woestijne is - in de lijn van George, Trakl, Rilke e.a. - de dichter bij uitstek van de herfst. Dit wordt door Graef herhaaldelijk met klem onderstreept. Ik beperk mij hier tot drie korte citaten: ‘Van de Woestijne macht die Herbstlandschaft zur Wahlheimat | |
[pagina 31]
| |
seiner Seele...’; ‘Dämmerung, Herbst, Nacht, Tod sind die Akkorde, die immer wieder angeschlagen werden...’; ‘Das herbstliche Element bestimmt die seelische Haltung der Gedichte...’. Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen, dat de eerste bloemlezing van Van de Woestijne die door Graef in Duitsland in 1941 werd uitgegeven, de titel droeg Tödlicher Herbst. Het tweede (en - nota bene - het laatste) kenmerk van Van de Woestijnes dichterschap dat door Graef steeds wordt beklemtoond, is de bestendige tweespalt tussen zijn zinnelijke lusten en zijn geestelijke hunkeringen, tussen zijn aardse en zijn religieuze neigingen, tussen lichaam en ziel. Deze voorstelling komt helemaal overeen met het traditionele imago van de Vlaming in het buitenland. Tussen vele andere citaten wordt hier het volgende gekozen: ‘Das vielfach abgewandelte Grundthema der Lyrik Karel van de Woestijnes ist der Widerstreit von Fleisch und Geist, von Sinnlichkeit und Entsagung, der dem Dichter schmerzliche Klagen und erschütternde Geständnisse abpresst. Dabei vereinigt er flämische Sinnenfreude mit flämischer Seelenhaftigkeit, er ist Rubens und Ruysbroeck in einem.’ Op basis van deze gespletenheid wordt de poëzie van Karel van de Woestijne (afgezien van de reeds vermelde herfstgedichten) gecatalogeerd in twee duidelijke groepen: sensuele gedichten, waarin de dichter zijn hunkering naar de vrouw uitzingt, enerzijds; en anderzijds religieuze gedichten, waarin hij zijn verlangen naar God, naar het absolute vertolkt. Deze al te rechtlijnige, radicale opvatting in de geest van de vertaler Graef liet in de Duitse versie een duidelijk spoor na. Met allerhande woordenschatknepen en stilistische middelen worden herhaaldelijk de drie bovenvermelde fundamentele wezenskenmerken van Karel van de Woestijne (herfst, vrouw, God) systematisch aangevuld en aangedikt. In enkele - weliswaar uitzonderlijke - gevallen gaat de metamorfose zo ver, dat een zomergedicht wordt omgebogen tot een herfstgedicht, dat een platonisch liefdeslied wordt opgevijzeld tot een zwoele, lijfelijke liefdesverhouding, en dat enkele strofen, waarin Karel van de Woestijne (in de trant van het beroemde sonnet van Willem Kloos ‘Ik ben een God in 't diepst van mijn gedachten’) op hoogmoedige wijze zijn uitverkoren dichterschap bezingt, worden omgevormd tot een mystieke vlucht in de armen van God, hoewel in dit gedicht nergens sprake is van enig religieus gevoel. Dergelijke totaal verkeerde interpretaties zijn echter alleenstaande gevallen en ze zijn derhalve minder relevant dan de honderden kleine, soms bijna onmerkbare afwijkingen die de vertaler onbewust en spontaan heeft aangebracht, maar waarin hij ongewild verraadt hoe hij tijdens het vertaal- | |
[pagina 32]
| |
proces door het vaste imago van de Vlaming werd geconditioneerd. De diverse afwijkingen zijn - zoals reeds gezegd - relevant, omdat ze zo talrijk voorkomen en nog méér omdat ze steeds opnieuw in dezelfde richting verlopen. (Daarenboven kan men, afgezien van H. Graef, ook bij de zes andere vertalers gelijksoortige ‘overdrijvingen’ vaststellen!) Het kan dus geen toeval zijn dat steeds opnieuw talrijke herfstgekleurde adjectieven worden ingelast die in de oorspronkelijke versie inhoudelijk niet aanwezig waren, of dat andere, wel aanwezige woorden, in de lijn van de Herbstlichkeit worden gesuperlativeerd. Zo worden bijvoorbeeld o.m. adjectieven ingelast die de vermoeide herfstatmosfeer komen verzwaren: trostlos, lichtlos, trübe, tränennass, gequält, bang, ängstlich, müde, schwer, schimmernd, grau, rauchig, windverweht, halblaut, fahl, dunkel, enz. Andere Van de Woestijnse adjectieven worden inhoudelijk verzwaard: ‘moe’ wordt ‘todmüde’; ‘paars’ wordt ‘tiefpurpern’; ‘gezegen blâren’ worden ‘erschlaffte Blätter’; een ‘oude herinnering’ wordt ‘uraltes Leid’; de ‘eenzame branden’ in de schemerende avondziel van de dichter worden ‘einsamste Brände’; de ‘nieuwe kommer’ (in dezelfde ziel) wordt gesuperlativeerd tot ‘blutneuer Kummer’, enz. Het kan ook geen toeval zijn dat liefdesmomenten herhaaldelijk worden bijgekleurd en geïnterpreteerd in de richting van het lichamelijk beleven van de liefde. Zo worden bijv. de ‘kussen’ van Karel van de Woestijne meermaals aangewakkerd tot ‘wilde Küsse’, één keer zelfs wordt het geven van een kuise zoen omgetoverd tot ‘züngelnd küssen’. Het ‘begeren’ wordt vertaald als ‘ungestilltes Begehren’ of als ‘verhohlene Lust’. Het lichaam van de dichter verschijnt in de vertaling als ‘das geile Fleisch’. De hete haren van de geliefde worden ‘brünstig-heiss’, en de smalle, wonderzachte bruid van Van de Woestijne wordt bij Graef ‘eine bange Braut’, bang voor het onvermijdelijke wat op komst is tijdens de eerste huwelijksnacht. Met het Vlaamse imago op de achtergrond kan het ten slotte ook geen toeval zijn dat de religieuze aanzet van heel wat verzen van Van de Woestijne bij het vertalen extra in reliëf werd gebracht en dat zelfs niet-religieuze verzen met Gods aanwezigheid werden vereerd. Wanneer bijv. (in het kader van een gedicht) de mensen gebogen staan rond het sterfbed van de dichter, staan ze in de vertaling niet alleen gebogen, maar ook biddend rond de stervende. De nederige mensen worden vertaald als vrome, als biddende mensen, waarbij dus de nederigheid duidelijk als een exclusief religieuze kwaliteit wordt voorgesteld. De duidelijkste vervorming in de religieuze richting is hier wel de vertaling van het erg egocentrische gedicht ‘De zon ligt in mijn linker hand’. In dit gedicht, waarop ik reeds terloops alludeerde, beschrijft Van de Woestijne, | |
[pagina 33]
| |
hoe hij zich - als uitverkoren dichter - afzet tegen de banaliteit van de wereld en zichzelf verheft boven het gewone leven, waar hij dan - als een monument van zelfverheerlijking - neerkijkt op het ordinaire, aardse bestaan. De slotstrofe luidt als volgt: Ik stijg al hoger uit het dal.
Ik weet niet of ik keren zal.
Weldra zijn over alle horizonnen
mijn ongeziene blikken de één'ge zonnen.
De Duitse vertaling luidt: Mein Pfad hinan klimmt steil und schmal.
Führt wo ein Wende-Weg zu Tal?
Schon schaut, an grösserem Gewölb entglommen,
Mein Aug allein die Glorie aller Sonnen.
De religieuze metamorfose in deze Duitse versie is overduidelijk. In het eerste vers ‘Mein Pfad hinan klimmt steil und schmal’ zit een directe reminiscentie aan de bijbelse uitspraak, dat het pad naar de hemel steil en smal is; en verder wordt in het slotvers met de ‘Glorie aller Sonnen’ niet de ‘blikken van de dichter’ maar ‘God’ bedoeld. Hier wordt de superioriteit van de dichter vervangen door God, als finaliteit van het dichterlijk bestaan.
Ik zou het ten zeerste betreuren, dat mijn benadering van de Duitse vertalingen van de lyriek van Karel van de Woestijne de indruk zou verwekken dat de kwaliteit ervan minder goed zou zijn. Integendeel, niets is minder waar. De vertalingen - vooral die van Graef, Schröder en Cordan - getuigen van een hoogstaande en aangepaste lyrische zeggingskracht. Ze zijn een sprekend bewijs van de verbale soepelheid en van het psychisch ‘Einfühlungsvermögen’ dat van elke goede vertaler van poëzie wordt gevergd. Mijn kritiek geldt vooral de keuze van de vertaalde gedichten, de eenzijdigheid van die keuze. Men heeft vooral die gedichten vertaald waarvan men dacht - soms terecht, maar soms ook ten onrechte - dat ze het best beantwoordden aan het traditionele Vlaamse imago; en waarvan men derhalve dacht dat ze de meest representatieve waren voor Karel van de Woestijne. Men heeft vooral herfstgedichten uitgekozen, maar men heeft daarbij vergeten dat ook de àndere jaargetijden Van de Woestijne niet vreemd waren. Denken we slechts aan het mooie zomergedicht ‘o Zomer, | |
[pagina 34]
| |
die me weer komt vinden’. Men heeft vooral zwaar omfloerste, zwoele liefdesgedichten vertaald, waarin de vrouw met haar lichamelijke volheid een begerenswaardige prooi is voor de man, maar men heeft daarbij vergeten, dat er in de Nederlandse literatuur geen enkele dichter heeft geleefd die op zo een veelzijdige en ontroerende wijze àlle dimensies óók van de vrouwelijke ziel en van de vrouwelijke psychologie heeft ontraadseld. Men heeft vooral de religieuze gedichten van Van de Woestijne vertaald, waarin hij - voortijdig oud geworden en na vele ontgoochelingen - troost zoekt bij God, ook al is God voor hem niet steeds een concrete ervaring geworden. Maar de epische, antiek-klassieke gedichten waarin hij op een heidense wijze ronddartelt als een jonge sater, heeft men over het hoofd gezien. Wij kunnen dus herhalen dat niet zozeer de vertaalwijze maar vooral de keuze van de vertaalde gedichten eenzijdig is geweest. Maar wat er werd vertaald, werd, in de mate van het mogelijke, goed, soms schitterend vertaald. Natuurlijk is het omzetten van lyrische poëzie - deze uiterst persoonlijke en subjectieve boodschap van een abnormaal rijk mens - een bijna hopeloze zaak. Ik sta echter vol bewondering, omdat men er steeds in geslaagd is het onvermijdelijke verlies bij het vertalen door een equivalente winst te compenseren. De vele afwijkingen - en naast de afwijkingen die het rechtstreekse gevolg zijn van het imago van de Vlaming in het buitenland, zijn er ook heel wat àndere stilistische, grammaticale en inhoudelijke ingrepen, die in deze bijdrage niet ter sprake zijn gekomen; de vele afwijkingen resulteren automatisch uit het feit, dat de talen onderling verschillen; uit het feit dat Nederlands geen Duits is, en vice versa. In deze optiek wil ik mijn uiteenzetting besluiten met de slotparagraaf van mijn boek over Gewinn und Verlust bei Gedichtübersetzungen:Ga naar eind9. ‘Die Vielheit und die Verschiedenheit der beim Übersetzen entstehenden Abweichungen tasten die inhaltliche Essenz und die Klangschönheit der ursprünglichen Gedichte nicht notwendigerweise an. Und wenn etwas verloren gehen muss, wird Verlust durch Gewinn ersetzt. Das beweist, dass ein Gedicht als Ganzes eine geschlossene Entität darstellt, deren Inhalt und Schönheit, wenn gut übertragen, an der Änderung einzelner Wörter nicht scheitert. Ein Gedicht ist wie ein wertvolles Schmuckstück, das auch dann seinen vollen Reiz beibehalten kann, wenn der Kunstschmied einen auserlesenen Edelstein durch einen anderen ersetzt.’ |
|