Dietsche Warande en Belfort. Jaargang 122
(1977)– [tijdschrift] Dietsche Warande en Belfort– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 732]
| |
Juryrapport voor de Prijs der Nederlandse LetterenGa naar eindnoot*De leden van de jury, door de ministers van Nederlandse cultuur van België en Nederland benoemd om van advies te dienen omtrent de toekenning van de Prijs der Nederlandse Letteren 1977 waren reglementair niet gebonden aan het inmiddels ontstane gebruik om afwisselend een Vlaamse en een Noordnederlandse auteur ter bekroning voor te dragen. In hun eerste overwegingen hebben zij evenwel gemeend te mogen vaststellen dat er geen redenen van kwalitatieve aard waren om ditmaal in afwijking van de traditie een Vlaming te verkiezen boven een Noordnederlander. Na een breedvoerige discussie over de verdiensten van de enkele in tweede instantie resterende kandidaten, is de jury het ten slotte zonder grote problemen eens kunnen worden over het voorstel om Willem Frederik Hermans voor te dragen ter bekroning met de Prijs der Nederlandse Letteren. De jury wil hier graag enkele motieven voor haar beslissing ter tafel brengen. In de eerste plaats valt er haars inziens niet aan te twijfelen dat Hermans een voortreffelijk vakman is. De wijze waarop zijn romans en novellen zijn gestructureerd, zowel van thematisch als van compositorisch gezichtspunt, is vrijwel ongeëvenaard. Meermalen heeft de auteur zich over deze kwestie en over het belang ervan zelf uitgesproken. Men kent bijvoorbeeld de beschouwing ‘Experimentele romans?’, waarin Hermans stelt dat ‘het belangrijkste experiment dat een Nederlands auteur zou kunnen nemen, het schrijven van een “klassieke” roman zou zijn’ - ‘een roman waarin het thema volledig is verwerkt in een verhaal, waarvan een idee wordt uitgedrukt door middel van handelingen [...]. Een roman waarin alles wat gebeurt en alles wat beschreven wordt, doelgericht is.’ En wie Hermans' werk zorgvuldig gelezen heeft, weet dat hij zich aan dit programma ten volle heeft gehouden. Al even bekend is een andere van zijn uitspraken: ‘Ik behoor tot die soort schrijvers die altijd hetzelfde boek schrijven.’ Onder een bepaald gezichtspunt is dat waar, maar technisch gesproken zeker niet. Men kan bijvoorbeeld een buitengewoon boeiende ontwikkeling in zijn verteltechniek signaleren, die loopt van zijn eerste roman Conserve, over De tranen der acacia's | |
[pagina 733]
| |
en De donkere kamer van Damokles, tot zijn uiterst mogelijke consequentie in de strikt chronologisch geordende ik-praesensvorm van Nooit meer slapen, waarin de auteur het zich om zo te zeggen steeds moeilijker gemaakt heeft, zonder ook maar enig offer te brengen aan de functionaliteit - integendeel! Ook de vele herzieningen bij herdrukken van zijn vroeger werk getuigen van Hermans' niet aflatende zorg voor de hoogst bereikbare perfectie. En daarbij is dan nog niets gezegd over de luciditeit van zijn denken en stijl. Dit laatste klinkt wellicht vreemd in de oren waar het gaat om een schrijver die gezegd heeft: ‘Er is maar een werkelijk woord: chaos.’ Maar dan dient men zich te realiseren dat het er in Hermans' werk om gaat die chaos-als-het-fundamentele-bestaansgegeven over te dragen, ervaarbaar en aanvaardbaar te maken voor de lezer. En de strategie die onontbeerlijk is voor het bereiken van dit doel moet zich juist kenmerken door de functionaliteit, de gecoördineerdheid, de volstrekte ordening en de doelgerichtheid van de gehanteerde thematische en organisatorische middelen. De geaardheid van Hermans' werk brengt mee dat men grote aandacht schenkt aan zijn techniek in de ruime zin van het woord, waarbij men natuurlijk dient te bedenken dat in literaire zaken portée en techniek niet te scheiden, en soms zelfs nauwelijks te ònderscheiden zijn. Dit betekent dus allerminst dat de jury minder, of zelfs maar: in tweede instantie, oog zou hebben voor de levensvisie die op zo effectieve wijze tot uitdrukking wordt gebracht. Het grondthema van Hermans' werk kan niemand ontgaan die zijn ‘zelfde boek’ ook maar in enkele verschijningsvormen heeft gezien: de mens staat, toegerust met onvoldoende ken-, begrips- en beheersingsmiddelen in een voor hem dùs ondoorgrondelijk universum, dat hem voortdurend in het nauw drijft en tot verbijstering brengt, en dat daarom met recht als ‘sadistisch’ ervaren kan worden. Om zich althans enigszins staande te houden blijft hem niets anders over dan uit de beschikbare flarden een zo coherent mogelijke orde te fabriceren. Zodra deze echter wordt geconfronteerd met de buitenwereld, met de constructies die anderen hebben gemaakt, loopt het uit op een volslagen fiasco, en veelal op de ondergang van de betrokkene. De mens kan de wereld niet kennen, hij kan de anderen niet kennen, en evenmin zichzelf. Dat is het wat Hermans niet moe wordt te betogen - nee, waarvan hij niet aflaat zijn lezers te overtuigen in zijn werk. In díe zin schrijft hij steeds hetzelfde boek. Ongeacht of men deze visie deelt, het is zeker dat hier op fascinerende wijze telkens weer een existentiële kwestie, de existentiële kwestie, aan de orde gesteld wordt. Elke Hermans-lezer weet hoe de schrijver consequent, in zijn creatieve werk | |
[pagina 734]
| |
èn, explicieter, in zijn essays en polemieken, dan ook onophoudelijk de beschermende ‘mythen’ waarmee velen zich trachten in te dekken, doorprikt of in stukken scheurt. Het meest sprekend komt dat waarschijnlijk tot uiting in zijn opmerking over de realistische roman, die hij ‘een mythisch verhaal’ noemt, ‘omdat de realiteit grotendeels een mythische realiteit is, geconstitueerd door de algemene opinie van een groep, die uit al het waarneembare een aantal waarnemingen uitkiest en combineert tot een mythe.’ Uiteraard kan men dit als men wil ook weer terug laten slaan op Hermans' visie zelf. Immers, een mythe is het autonome produkt van de verbeelding en de daarin optredende gestalten belichamen een ‘idee’. Dit hangt samen met Hermans' opvatting dat zijn romans gelijkenissen zijn bij een filosofie. In wanbegrip en misverstand voltrekt zich het drama van het bestaan als een opeenvolging van toevallige, boosaardige gebeurtenissen. De figuren in Hermans' werk handelen meer uit de context van wat voortgaat dan krachtens eigen beslissingen, al lijkt het voor de handelende andersom. Alfred Issendorf in Nooit meer slapen is het mythische voorbeeld waarin de gedupeerden uit andere verhalen lijken geconcentreerd. De domme toevalligheden bepalen zijn wetenschappelijk onderzoek en maken dit tegelijkertijd onmogelijk. De vader-binding in Freudiaanse zin is in deze roman op het niveau getild van een klassieke mythe en aldus verwerkt tot een nieuwe klassiciteit waarin Hermans' visie zich een unieke vorm heeft geschapen. Sterker dan in welk ander verhaal ook heeft de schrijver hierin de wetenschap voor zover ook zij haar deel heeft aan oncontroleerbare uitspraken, èn haar beoefenaars, geïroniseerd. Hoewel het de moeite waard zou zijn nader in te gaan op de eminente rol die in Hermans' werk de ironie speelt, wil de jury zich beperken tot nog één enkel aspect, dat naar zij meent nogal eens wordt miskend: de auteur is herhaaldelijk verweten dat hij harteloos zou zijn, vrijwel geheel gespeend van menselijk gevoel, of zèlf sadistisch. De jury meent dat dit volstrekt ten onrechte geschiedt. Natuurlijk kan een levensvisie als die van Hermans moeilijk resulteren in een vriendelijke meelevendheid. Des te opmerkelijker is juist dat hij de aanwezigheid en het belang van het sentiment allerminst ontkent. Het is zelfs nadrukkelijk tegenwoordig. Alleen: het is principieel ontoereikend, het vermag de mens geen wezenlijke troost, laat staan bescherming te bieden. Pater Beer heeft geen vingers genoeg aan zijn handen om er de wonden van Osewoudt mee te bedekken. ‘Onmenselijk’ is het laatste woord dat men op Hermans' oeuvre kan betrekken, welke zin men er ook aan wenst toe te kennen. Integendeel, men zou veeleer moeten spreken van (in het wereldbeeld van Hermans): maximaal toelaatbare humaniteit. | |
[pagina 735]
| |
De jury hoopt hiermee althans een aantal redenen te hebben aangevoerd waarom zij unaniem en met overtuiging het werk van Willem Frederik Hermans heeft voorgedragen ter bekroning met de belangrijkste prijs in ons taalgebied, de Prijs der Nederlandse Letteren. |
|