| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Appel
1977, nr. 3
‘Een Appel is geen Citroen’ is de tekst van een wazig stukje over poëzie en poëziebenadering. Jakobson, Barthes en Riffaterre lopen in dat tekstje wat verloren. ‘De oude man en de nummers’ is een verhaal van Piet Avi, dat gebaseerd is op een goede vondst. Stilistisch sterker is ‘De kinderen Collijns’ van M. Clemens, en zwak over heel de lijn ‘Spiegel van Diana’ van M. Hommes. Tussen de gedichten zitten draaglijke teksten van F. Hantko, A. Philippaerts en E. Verpale. J. Boden is het niet eens met de ideologische benadering van jeugdliteratuur door E. Hulsens. Een Appel-speciaal, samengesteld door Guido Wulms, gaat over ‘Sint-Trudo in de literatuur’.
| |
De Gids
140ste jrg., nr. 6, 1977
Enno Endt schrijft heel uitvoerig een literair-historische bijdrage over de wisselende relatie van Herman Gorter met andere tachtigers. M. Baudet speurt naar de ‘essentie van Jules Verne's wonderreizen’, en R. Bloem stelt het werk voor van de Franse dichter André du Bouchet. Gedichten van W. van Dort en Theo de Jong. F.B. Hotz, die zowat in alle Nederlandse tijdschriften met een verhaal aanwezig is, publiceert hier ‘De toren’: relaties tussen mensen n.a.v. de plannen voor de bouw van een watertoren. Het interessantst in dit nummer is een stuk van Paul Kapteyn, ‘Terug naar Praag’, over het dagelijks leven in Tsjechoslovakije.
| |
De Negentiende Eeuw
1ste jrg., nr. 2, aug. 1977
In dit gespecialiseerde documentatieblad komt zowat alle informatie over de meest uiteenlopende aspecten van de 19de eeuw samen. Om enkele voor de literatuur interessante voorbeelden te noemen: een opstel van B. Büch over ‘dragen medicijngebruik in het 19de-eeuwse Nederland’, ook en voornamelijk in literaire en artistieke kringen. P. van Zonneveld publiceert een inventaris van ‘De handschriftencollectie Haverschmidt van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden’. Er is informatie over de werking van ‘het Gezelle-archief te Brugge’, ‘het Centrum voor Gezellestudie’ te Antwerpen, en, eveneens daar, ‘het Centrum voor de Studie van het Vlaamse Cultuurleven’. Zowaar zelfs een bijdrage over ‘Het Naakt in de 19de-eeuwse fotografie’.
| |
De Revisor
4de jrg., nr. 4, aug. 1977
Een heel goed nummer. ‘Een overwinnaar’ is een wat troosteloos verhaal van
| |
| |
Ad Zuiderent, die ook goede poëzie publiceert. Kees Verheul publiceert een prozafragment, ‘Bij meneer Prinsen’, over de eerste (homo)seksuele ervaringen van een jongen. In ‘Overal stilte’ zeurt J. Brouwers op amusante toon over zijn eenzaamheid: briljant pedante retoriek. De beste gedichten zijn van R. Kopland en Robert Anker. Maar ook die van H. Tentije, Habakuk II de Balker, Elly de Waard en P. Zonderland zijn goed. Stefan Themerson kan altijd boeien, nu met ‘Anatomie van het lachen’. In ‘Vogels binnenste buiten’ legt Tom van Deel verrassende verbanden tussen de grafische en de poëtische techniek van Chr. J. van Geel. Wam de Moor heeft het over ‘J. van Oudshoorn en het hoertje van de filosofie’. Dat hoertje is het solipsisme.
| |
De Tafelronde
21ste jrg., nr. 3-4, mei 1977
Na een reeks gedichten, al dan niet in de poesia visiva-zin, van o.m. P. de Vree, Gaston de Mey (lettergrafieken), E. Miccini en Bert Kooijman, volgt een reeks getuigenissen van beeldhouwers. Paul de Vree bracht een bezoek aan Carrara, met zijn ateliers voor marmerbewerking. Daar vroeg hij de aanwezige Vlaamse en Nederlandse kunstenaars wat hen in Carrara en het marmer zo boeit. De getuigenissen van mensen als Jan Dries, H. van Sumere, M. Haccuria, J.A. Lievens, e.a. worden opgenomen.
| |
Hollands Maandblad
19de jrg., nr. 357-358, aug.-sept. 1977
‘Lui oog’ is een heel goed verhaal van Oek de Jong. Ook goed, en vooral heel vreemd, is ‘Lissabon-Istanbul-Endegeest, eerste klas’ van J.M.A. Biesheuvel. Agnes de Graaf schrijft eindelijk eens drie goede gedichten. Beter toch zijn ‘Tien gedichten’ van Theo Muller. G.J. Resink reageert op een opstel van M. 't Hart, ‘De kleurige obsessies van Arthur van Schendel’. Hij verklaart de bezetenheid door rood en wit vanuit Van Schendels Indische jeugdimpressies.
| |
Nieuwe Stemmen
33ste jrg., nr. 5, juni-juli 1977
E. Verpale, de jonge dichter die zich stilaan is gaan opwerpen als voorvechter van de Jiddisje literatuur, schrijft hier over de groepering Yung Vilna en voornamelijk de auteur Chaïm Grade. Jiddisje gedichten in vertaling worden opgenomen. Verder goede gedichten van B. Kooijman, G. Florizoone en R. Devriendt.
| |
Maatstaf
25ste jrg., nrs. 7 en 8/9, juli en aug.- sept. 1977
‘Aspiraties’ is een verhaal van F.B. Hotz, over de mentale desoriëntatie van een jong vertaler. ‘Galant avontuur’, een onbekend verhaal van J. van Oudshoorn, werd zopas opgevist, en hier nu afgedrukt. ‘Brand in Mokum’ is een goed romanfragment van Sal Santen. R. Bakker beklaagt er zich over dat zo weinig werk gemaakt wordt van biografische studies over Nederlandse auteurs. Hij doet daar wat aan, door nieuw licht te werpen op het ‘verborgen leven’ van Aart van der Leeuw. Buitenlandse auteurs: ‘Frêle buit’, een romanfragment van Michel Leiris, toegelicht door Kees Jongeburger. R. Lemm schrijft over Zuidamerikaanse literatuur in ‘Alejo Carpentier en de Neobarok’.
Ook in het dubbelnummer een verhaal
| |
| |
van F.B. Hotz: ‘De auditie van mevrouw Stulze’, en ook hier J. van Oudshoorn. Wam de Moor brengt een kritische inventaris en evolutieschets van ‘De schetsen van J. van Oudshoorn’. Gedichten van B.M.I. Büch, R. Schouten en Karel E. van Reym: een walgelijk geestige cyclus. A. Willemsen stelt de merkwaardige Portugese dichter Fernando Pessoa (1888-1935) voor, ook bekend onder de ‘heteroniemen’ Alberto Caeiro, Ricardo Reis en Alvaro de Campas.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
30ste jrg., nr. 5, mei-juni 1977
‘Robotfoto van Lien’ is een goede tekst van Ludo Frateur. In korte fragmenten schetst hij het gecompliceerde portret van een mens. Alleszins beter dan ‘De razernij der winderige dagen’: proza van Leo Pleysier. Bij de poëzie vallen vooral de verzen op van Miel Vanstreels. Wim van Rooy schrijft over ‘De Bom-Vermeylen: hun relatie tot Pol de Mont vóór de oprichting van “Van Nu en Straks”’. Ivo Michiels heeft het over de heel ambivalente houding van Maurice Gilliams tegenover Antwerpen. Freddy de Vree kreeg voor zijn bundel ‘Steden en Sentimenten’ de Arkprijs. De toespraken daarrond worden hier afgedrukt. In ‘Reflex’ laat H.F. Jespers zijn inleiding tot de ‘100 gedichten’ van Nic van Bruggen opnemen: een goede karakteristiek van dat dichterschap.
| |
Restant
6de jrg., nr. 1, april 1977
Een ‘Stripnummer’, met heel wat boeiende artikels. M. Goossens analyseert de ‘Superman’-strip, vooral wat betreft de hoofdfiguur en zijn alter-ego Clark Kent. Tragisch, nu ook hij zo abrupt overleed, klinkt wat Jotie T'Hooft schrijft over ‘Het gebruik van verdovende middelen bij traditionele stripfiguren’. Het degelijkst, maar ook het sterkst wetenschappelijk gespecialiseerd, zijn de volgende bijdragen: Monique Marissens: ‘De typografische code in het stripverhaal’, over de semantische waarde van typografie, Manuel Aguirre, ‘On Heroes and Archetypes’, L. de Vos, F. Reybrouck en M. Dingenen: ‘Enkele formele aspekten van het beeldverhaal als parameters voor een mogelijke typologie’, en G. van Hoeydonck: ‘Strips en de narratieve struktuur’. F. Coppieters doet een voorstel om strips in de klas te bespreken. Tussendoor enkele strips, die meer cartoons zijn.
| |
Slib
3de jrg., nr. 1, mei 1977
Martin Leenhouwers schrijft goede gedichten. Daarnaast verzen van D. Hilven, B. Kooijman, H. Huisman, H. van de Burg. ‘Vee en Dee’ is een knappe tekst van Wauter Noordewier, over de perikelen van een verkoper. A. van Kraaij schrijft een spannend maar te onwaarschijnlijk verhaal: ‘Exoatl’. Minder geslaagd vind ik proza van Teun de Lange en E. de Mondt; A. Spreutel en H. Grüschke schrijven elk enkele korte schetsjes: sommige geestig, sommige flauw. Er wordt een fragment opgenomen uit het dagboek van Jan van der Leeuw, oktober 1944.
|
|