toneel te hervormen. Ze wilden een democratische groepsstructuur: iedereen verantwoordelijk voor de keuze van het stuk, voor de rollen, voor de regie en voor administratie en economie.
Welke teksten worden er nu door die groepen gekozen? Als ze bestaande toneelstukken opvoeren, zijn dat gewoonlijk klassiekers als Goldoni, Molière, Holberg, Brecht..., maar eigenlijk gaat hun voorliefde uit naar een soort van bestellingsteksten over actuele politieke of sociale problemen. De groep engageert dan een schrijver die eventueel deel kan gaan uitmaken van het collectief of de groep treedt zelf op als collectief schrijver.
Hun voornaamste doel daarbij is een echt contact met het publiek tot stand te brengen, in de eerste plaats met het publiek dat nooit naar het theater komt. Onder het discussiëren van die nieuwe theatervormen kwamen de groepen geleidelijk tot een gemeenschappelijke basisideologie, die meestal socialistisch gekleurd was.
In enkele officiële theaters vormden zich groepen die collectief een aantal voorstellingen op het getouw zetten. Het belangrijkste experiment van groepstheater kwam van het Stadstheater van Göteborg (in '67-'68). In samenwerking met de hele groep schreef één van de acteurs (Kent Andersson) teksten over individuele problemen met maatschappelijke relevantie. Zo ontstonden drie nu reeds beroemd geworden stukken: Sandlådan (De zandbak), Flotten (Het vlot), Hemmet (Het tehuis), met kritiek op maatschappelijke toestanden waaronder resp. de kinderen, de volwassenen en de ouden van dagen lijden.
Het conservatieve deel van Zweden zette via de pers een campagne op het getouw tegen het radicalisme van het Stadstheater, dat trouwens al vlug omgedoopt werd tot de Opera van Peking.
De opvoeringen kenden evenwel een overweldigend succes en gaven aanleiding tot verdere experimenten met groepstheater in officiële theaters, o.a. in het Stadstheater en in het befaamde Koninklijke Dramatische Theater (kortweg Dramaten), te Stockholm.
De belangrijkste inzet qua theatervernieuwing en distributie kwam echter van de vrije groepen. Die groepen leven in moeilijke economische omstandigheden. Vele ervan worden nu al wel minimaal gesubsidieerd (subsidie voor alle groepen samen komt overeen met het bedrag dat één middelgroot stadstheater als subsidie ontvangt), maar ze moeten vooral leven van de opbrengst van de biljettenverkoop.
Het principe van gelijk loon voor iedereen wordt toegepast. Dat gelijke loon varieert van groep tot groep, maar is toch gewoonlijk niet meer dan 2.000 ZK per maand (ca. 17.000 fr.), d.w.z. de helft van het wettelijke loon van een acteur, en het kan zelfs lager liggen dan het minimumloon.