| |
| |
| |
Tijdschriftenrevue
Amarant
4de jrg., nrs 3 en 4, maart en mei 1977
Beide nummers vertonen veel gelijkenis met elkaar: wat gedichten, enkele korte prozaschetsen, wat grafisch werk. Er worden beeldende kunstenaars voorgesteld en mensen die ooit met de Rijksnormaalschool in Gent te maken hadden. Bij de creatieve bijdragen zijn er weinig echte uitschieters. Amarant is uiteindelijk toch niet veel meer dan een schoolblad in een te wijde jas. In het meinummer vallen wel nog twee interviews te signaleren: met Jan Hoet, de conservator van het museum voor hedendaagse kunst te Gent, en met romanschrijver-criticus Herman Leys.
| |
De Gids
140ste jrg., nr. 3, 1977
‘Symmetrie’ is een nieuw verhaal van Harry Mulisch: wat gegoochel met namen, tijd en formele symmetrieën. In ‘De neus van Frederik van Eeden’ onderzocht R.Th.R. Wentges de motieven van geur en reuk in zijn werk, tegen de biografische achtergrond van enkele opvallende neusaandoeningen van de auteur, of: wat een schrijver lijden kan. H. Wielek schrijft over kunst en literatuur in Duitsland onder het nazi-regime. Een beetje overbodig wel. ‘Het leven in de grond’ is een interessante analyse van een politiek gedicht van B. Breytenbach, door A.J. Coetzee. R. Bloem bespreekt de nieuwe bundel ‘Chrysanten, roeiers’ van zijn geestesgenoot H. Faverey, en H. Pleij doet flauw-venijnig over het Madoc-boek van Vekeman. ‘Pyreneeën’ is een poëziecyclus van J. Hamelink.
| |
Hollands Maandblad
19de jrg., nr. 354, mei 1977
Stephanie de Voogd schreef een fictief interview met C.G. Jung, uiteraard over feminisme en masculinisme. Elders in het nummer schrijft zij in dezelfde geest een zgn. gedicht: ‘Portret van een eigentijdse masratioccultinist’. Andere gedichten van C. Buddingh' en G. Boer. ‘Weerloos’ is een goed verhaal van J. Siebelink, maar beter, speelser en spitsvondiger is ‘Het lotgeval’, een sprookje van F. van Zetten. H.L. Zwitser schrijft ‘Nogmaals (over) Dekkers kastekort in Natal’, een reactie op een opstel van P. van 't Veer in het maartnummer.
| |
Maatstaf
25ste jrg., nr. 4, april 1977
A. Korteweg en M. 't Hart hebben een gesprek met F.B. Hotz, de auteur van heel eigenaardige historische verhalen. ‘Ernstvuurwerk’, dat hier wordt opgenomen is daar een goed voorbeeld van. Het speelt zich af in de jaren 1830-1845, en is geschreven in een zakelijke, realis- | |
| |
tische stijl. Nog meer goed proza in dit nummer: verhalen van H. Romijn Meijer, João Guimarães Rosa en Wim Meulenkamp. Ook goede verzen van M. Petersen, J. Eijkelboom en K.E. van Reym. H. Postma analyseert de figuur van Ondineke in ‘De Kapellekensbaan’ en ‘Zomer te Ter-Muren’.
| |
Restant
5de jrg., nr. 5-6, dec. 1976
N.a.v. het overlijden van Anais Nin, schrijft G. van Hoeydonck een ‘in memoriam’, waarin hij de veelzijdigheid van de auteur in het licht stelt, en haar positie tegenover marxisme en freudianisme onderzoekt. Theo Hermans vertaalde gedichten van de Spaanse auteur Jésus López Pacheco, en L. Abicht schreef een gedicht: ‘Chile: a tourist guide’. Van L. Abicht is er ook een interessant opstel over het werk van de Oostduitse romanschrijfster Christa Wolf, en vandaaruit over subjectiviteit en individualisme in de literatuur van een socialistische maatschappij. Gedichten van B. Kooijman, M. Vanstreels, Chr. Halsberge en M. Bruynseel. Verder nog twee opstellen: K. Caluwe ontleedt de structuur van H. Claus' ‘Verwondering’ en F. Geysen schrijft over ‘De tijd in zijn muzikale behandeling nu’.
| |
Nieuw Vlaams Tijdschrift
30ste jrg., nr. 2, febr. 1977
Vier heel verschillende dichters in dit nummer. De beste is M. Coole, met zijn koel-ironische verzen. Ton van Reen, F. Boenders en J. Daisne kunnen niet overtuigen. ‘Le jeu’ is een absurd stuk proza van R.R. van Londersele, ‘Kil zeil’ een anekdote, verteld door Willy Lauwens. Twee opstellen gaan over de kritiek. In zijn serie ‘Kritische warande der kritici’ presenteert Martien J.G. de Jong een heterogene serie zgn. ‘vrije interpreten’, o.m. P. de Wispelaere, H. Speliers, Cornets de Groot. Joris Note schrijft een even intelligent en gedocumenteerd als eenzijdig dogmatisch artikel: ‘Op zoek naar de kleinburger’. Hij analyseert daarin de emanciperende sociaal-kritische werking van ‘De omgekeerde wereld. Leesboek voor de middengroepen’ (L. van Marissing) en ‘Maria een vrouw van deze tijd’ (J. Verstraete). Hij heeft ook iets tegen critici, die die boeken niet zo goed vinden, d.w.z. die de lesjes van de twee schoolmeesters niet zo maar aannemen. In ‘Reflex’ schrijft G. Adé n.a.v. het Walravens-boek van Restant over het stagneren van de hedendaagse literatuur en kritiek. L. Pay bespreekt de dichtbundel ‘Linguistiek’ van M. Bartosik.
| |
Tirade
21ste jrg., nr. 224, april 1977
Een niet zo erg interessante aflevering, op de poëzie na dan. Eerst zijn er twee gedichten, uit het Russisch vertaald, en toegelicht door Marko Fondse: ‘Afscheidsgedicht’, door S. Jesenin vóór zijn zelfmoord geschreven, en een antwoord daarop van zijn literair-ideologische tegenpool, V. Majakowski: ‘Aan Sergej Jesenin’. ‘Sierra Bernia’ is een goede poëziecyclus van J. Hamelink. Ook C. Buddingh' is op zijn best in ‘Vijf gedichten’. En dan, verrassend, heel goede verzen van de mij voorts onbekende Jos Droes en M.K. van der Steeg. Eep Francken pleegt een nogal gespeciali- | |
| |
seerd opstel over slordigheid in de roman ‘Het verboden rijk’ van J. Slauerhoff. R. Hogeweg reageert tegen de nogal arrogante houding van de nieuwe redacteur J. Goedegebuure als criticus.
| |
Yang
nr. 74, april 1977
‘Overbodig’ is een niet-onaardig SF-verhaal van Carlos de Vrieze. Een sterk symbolisch en poëtisch verhaal is ‘Een wit vacuüm’ van Wim Willems. P. van Lishout publiceert enkele fragmenten uit een roman: ‘Emilie en Felix’, geconstrueerd als een puzzle. Een ander verhaal/herinnering is van A. Gautier: ‘Delirium Vocabularium’. ‘Poorten des doods’ is een proza van Jotie ‘t Hooft over confrontaties met de dood. De beste gedichten in dit nummer zijn van M. Wauters en D. Christiaens. D. van Ryssel vervolgt zijn anekdotisch-moraliserend literair dagboek. Elders stelt hij de tekenaar Dirk Dekeersgieter voor. Kunstschilder Henri Vandermoere wordt voorgesteld door A. Magerman. Altijd te lezen: de ‘Kroniek der keerzijde’ van J. Vangansbeke.
| |
Varia
- Naast een dossier over ‘De toekomst van de kerk in Vlaanderen’ brengt Kultuurleven (44ste jrg., nr. 4, mei 1977) een kroniek van J.J. Wesselo over recente romans, en vnl. F. Auwera. P. Pourvoyeur schrijft over ‘Jules Verne: wetenschap of literatuur?’ en E. van Itterbeek over ‘Kerk en geloof bij J. Green’.
In Nova et Vetera (54ste jrg., nr. 4, 1977) schrijft F. de Schutter een didactische analyse van ‘Terug’ van G. Gezeik. L. de Pillecyn pleit voor een herwaardering van de literaire Verschaeve in het onderwijs.
Kreatief (11de jrg., nr. 1, april 1977) brengt een heel nummer politieke cartoons van GAL, voorafgegaan door een interview. Een nummer om heel veel in te kijken, en wel met de ogen open.
- Na het ‘Documentatieblad’ 18de eeuw, ziet nu ook De negentiende eeuw, documentatieblad van de Werkgroep 19de eeuw, het licht. Het wil de samenwerking bevorderen tussen al wie zich met de studie van die periode bezighoudt. Lidmaatschap, tevens abonnement (25 gld.) bij Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, p/a Universiteitsbibliotheek, Rapenburg 70-74, Leiden.
Hugo Brems
|
|